kreeg hij een ronde hoed, een pet, twee paar schoenen en een patroontas uit gereikt. Als wapens had hij een infanteriesabel en een karabijn met bajonet tot zijn beschikking. De sabel hing aan een koppel, voorzien van een koperen plaat, met daarin gegraveerd: 'Veldwachter in de Gemeente...'4 Dat de baan van veldwachter populair was, blijkt uit de grote aantallen sollicitan ten. In Duivendijke bijvoorbeeld lieten in 1886 maar liefst zestig mensen weten graag in aanmerking te komen voor de betrekking, en dat terwijl de verdien sten daar in vergelijking met veel andere Zeeuwse gemeenten aan de lage kant waren. De keuze viel uiteindelijk op een kandidaat die in een fraai handschrift een proces-verbaal kon opmaken en die bovendien over een uitstekende licha melijke conditie beschikte. De man, zo liet de burgemeester aan de Commissaris van de Koningin weten, was 'vlug ter been en kon goed over slooten springen, zonder hetwelk, de dienst in deze gemeente niet is uittevoeren.'5 Ook in andere Zeeuwse dorpen was de animo voor een baan als veldwachter vaak overweldi gend. Zeker vanaf het einde van de negentiende eeuw, toen de salarissen van de veldwachters werden opgetrokken en toen de gevolgen van de landbouwdepres- sie op het platteland steeds duidelijker zichtbaar waren, gaf een baan als veld wachter bestaanszekerheid. En dat laatste was belangrijk, zeker voor de duizen den landarbeiders en kleine ambachtslieden die als gevolg van de economische crisis in hun bestaan werden bedreigd. Misschien was de materiële zekerheid van het ambt voor Pieternella van Nieuwenhuijzen zelfs wel de belangrijkste over weging om in 1897 met H.Th. Klooster, veldwachter in Dreischor, te trouwen. Pieternella's moeder gaf haar in elk geval de raad geen moment te aarzelen: 'neem jie dien, dan bin jie onder dek, jah.' Pieternella zou overigens niet lang van haar huwelijk genieten: in 1906 werd ze door haar echtgenoot zodanig ver wond dat ze korte tijd later overleed.6 De plichten van een veldwachter Nadat zijn benoeming een feit was, moest de veldwachter bij de rechter de eed van trouw aan de koning(in) en de grondwet afleggen en verklaren zich strikt te zullen houden aan de orders die hij van het bevoegd gezag kreeg. In het pro vinciaal reglement uit 1829 stond precies opgeschreven aan welke plichten de veldwachter was onderworpen. Zijn belangrijkste taak was het waken 'tegen alle wanbedrijven en overtredingen, opzigtelijk de velden en veldgewassen gepleegd wordende; het beschadigen van bomen, bosschen en landbouw-gereedschap- pen; het zonder opzigt loopen van vee op openbare plaatsen en wegen; het in goede orde houden van wegen en slooten en het opstoppen van waterleiding en.' Hiernaast werd van een veldwachter verwacht dat hij bedelaars en vagebon den in de kraag greep, gedeserteerde soldaten opspoorde en toezicht hield op allerlei evenementen waar veel volk op de been was. Tijdens kermissen en jaar markten moest hij in het bijzonder letten 'op de zulken, welke in het openbaar laten dobbelen en loten, of zich met waarzeggen, horoscooptrekken en dergelij ke bedriegerijen bezig houden.' Van alle overtredingen en misdaden diende de veldwachter 'behoorlijke Processen-verbaal' op te stellen en deze aan de burgemeester te overhandigen. Van zijn dagelijkse ronden door de gemeente moest hij rapport uitbrengen aan de burgemeester. Hiertoe moest hij een zakboekje aanschaffen, waarin hij 'dag voor dag van de gedane ronden en van de geconstateerde misdaden of ontdekte wanbedrijven' melding maakte. 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2006 | | pagina 9