Gestrande poging (1908-1918)
De oproep van de Legerleiding had succes. Iemand in Brouwershaven bood het
Leger een lokaal aan. Meer is ons hierover niet bekend. Wel weten we dat de
eerder genoemde Gerrit Govaars, die nu was aangesteld als secretaris van de
commandant, meteen op verkenning ging. Nadat hij met cle stoomboot in Zijpe
was aangekomen, ging hij eerst te voet naar Bruinisse en bezocht daar enkele
mensen die contact met het hoofdkwartier hadden opgenomen. Hij meende dat er
in deze plaats mogelijkheden waren om activiteiten te starten. 'Het was een aardig
stadje en de vele mossel- en oesterschippers hadden het Leger al leren kennen bij
hun bezoeken aan Mechelen in België.' Eén van deze schippers bracht Govaars
door middel van zijn kotter naar zijn eigenlijke bestemming in Brouwershaven
waar hij het lokaal ging inspecteren dat aan het Leger was aangeboden. Hij achtte
het lokaal niet bruikbaar. Maar de heilssoldaten gaven niet op. Zeven jaar latei-
op 26 april 1897 meldde de Zierikzeesche Nieuwsbode dat het Leger des Heils
zijn intrede had gedaan op Schouwen. Nadat een mannelijke en een vrouwelijke
heilssoldaat (opnieuw) tevergeefs naar een geschikt lokaal hadden gezocht in
Bruinisse, hielden zij een evangelisatiedienst in de openlucht op de Stoofdijk. Het
waren de officieren van korps Vlissingen die in opdracht van de Legerleiding een
nieuwe poging ondernamen om een zaal te zoeken. Na het zingen van enkele
liederen, een gebed en een bijbellezing, hield cle mannelijke officier een korte
toespraak. Hij vertelde dat het Leger door zou blijven gaan met het zoeken naar
een geschikte lokaliteit. Een krant noemde deze dienst de eerste hageprediking op
Schouwen sinds dominee Buddingh daar werkte. De Legerleiding had verwacht
dat Zeeuwse korpsen snel veel mensen zouden aantrekken, maar dat gebeurde
niet. Op 2 november 1907 verzuchtte de redacteur van de Strijdkreet dat de
'menschen in Zeeland moeilijk tot overgave zijn te brengen'. Toch bleef het Leger
zoeken naar mogelijkheden om het aantal korpsen uit te breiden. Eén van die
mogelijkheden was een nieuw korps te openen in Zierikzee. De Strijdkreet van
5 september 1908 meldde dat de Legerleiding kapiteine Vink en luitenante Peters
hadden aangewezen om als eerste officieren van dat korps te fungeren. De beide
dames gingen in de stad wonen en enkele dagen later, vond de openingsdienst
plaats. Majoor M. Visser was verantwoordelijk voor de zuidelijke regio van ons
land, of in Legertermen: de divisieofficier van de Zuid-Nederland Divisie. Hij had
de leiding van de dienst en stelde de beide officieren aan in hun nieuwe taak.
Er is weinig bekend over de wijze waarop zij te werk gingen. We mogen aannemen
dat ze de gangbare methodes van het Leger volgden. Dat hield in dat ze zich
vooral met evangelisatie bezighielden en probeerden hulp te verlenen waar dit
nodig en mogelijk was. Dagelijks gingen officieren als zij op stap om het blad
van het Leger, de Strijdkreet, huis aan huis aan te bieden; ook hielden zij op
zondag drie diensten in de zaal, voorafgegaan door openluchtsamenkomsten,
waar omstanders werden uitgenodigd mee te gaan naar het lokaal alwaar de
samenkomsten gehouden werden. De beide officieren waren welslagend in hun
werk, blijkens een kort bericht in de Strijdkreet. 'Goede zondag; 's avonds zaal
te klein; twee zielen'.3 Naast de gebruikelijke activiteiten maakten ze gebruik van
de faciliteiten die het hoofdkwartier voor evangelisatie in deze periode bood. Zo
nodigde het korps op 8 december 1908 de dat jaar door de Legerleiding ingestelde
Bioscoopbrigade uit.4 Deze brigade bestond uit de 'operateur van de lantaarn' en
een koortje van vier vrouwelijke heilssoldaten. Door middel van een elektrische
toverlantaarn met projectieplaatjes van uiteenlopende aard werden voorstellingen
99