Zierikzee, circa 24 jaar oud, die in 1654 met zijn schip was gekaapt. De schipper was Steven Baarman en het schip kwam uit Enkhuizen. De derde slaaf betrof Adriaen Jacobsen, timmerman uit Zierikzee. Hij was met zijn schip 'De Wassende Son' uit Vlissingen. onder commando van Andries Bergenaer, op 23 september 1660 gevangen genomen. De laatste Zierikzeeënaar was zeilmaker Adriaen Pie- tersz. Zijn schip 'De Prins', met Cornelis Jansen Romeyn als schipper, was tijdens de thuisreis op 7 oktober 1660 gekaapt.5 Er waren ook periodes waarin er weinig gevaar was te duchten voor een kaping. Herhaaldelijk werden expedities uitgerust om de Barbarijse staten te dwingen hun kapersactiviteiten te staken. Onder meer in 1661/1662 met een vloot van negentien schepen onder leiding van admiraal Michiel de Ruyter. Zijn poging om vrede te sluiten had slechts gedeeltelijk succes. Met Tripoli mislukte het overleg. Door een Tunesische kaper te veroveren, wist De Ruyter te bewerkstellingen dat Tunis vrede sloot in ruil voor de vrijlating van gevangenen. Tenslotte werd met de Algerijnen een wapenstilstand gesloten. Tot een vredesverdrag kwam het echter niet. De Staten-Generaal weigerden de ratificatie onder meer omdat zij niet wensten te betalen voor de lossing van zeelui uit Scandinavië. In 1675 werd een nieuwe lijst opgesteld van alle zeelui, die vanaf 1642 in Algiers als slaaf gevangen zaten. Het aantal uit Zierikzee afkomstige of aldaar geboren mannen was inmiddels opgelopen tot twaalf. Eerst in 1680 kwam het tot een vredesverdrag, dat echter al in 1686 werd opgezegd.6 Van de hernieuwde kapersactiviteiten waren ook Zierikzeese zeelui de dupe. Op zoek naar buit waren de kapers zelfs tot op de Noordzee actief. Daar werden in juni 1687 Zierikzeese vissers gevangen genomen door kapers uit Algiers. Alle krachten werden gebundeld om het benodigde geld bijeen te brengen. De stad Zierikzee verleende financiële steun. Op geheel Schouwen-Duiveland werd voor dit doel gecollecteerd. De Classis Schouwen-Duiveland van de Gereformeerde Kerk besloot in 1688 dat alle predikanten aandacht moesten besteden in hun preken aan dit geval. De te houden collecte moest warm worden aanbevolen. Bovendien besloot de classis later in dat jaar dat elke gemeente twee ponden Vlaams (twaalf gulden) moest bijdragen. Het jaar daarop werd het losgeld bekend. Omdat er nog een tekort was, gaf het Zierikzeese stadsbestuur op 20 februari 1689 toestemming om met intekenboekjes langs de deur te gaan in de stad en op het eiland. Uiteindelijk kwamen de zeelui in het daarop volgende jaar vrij.7 De overheid stelde zich aanvankelijk op het standpunt dat het bijeenbrengen van het losgeld een kwestie was voor de betrokken familieleden. Ook de reders deden dat. Toch blijkt onder meer uit de voorgaande gevallen dat de overheid, in dit geval de stad Zierikzee, de pogingen ondersteunde om het benodigde bedrag op tafel te krijgen. Ten aanzien van het lossen speelde zij een bemiddelende en coördinerende rol. Dat moest ook wel. Door de piraterij, waardoor de echtgenotes en gezinnen van de gevangen vissers zonder inkomen zaten, waren zij tot armoede gedoemd. Na de kaping in juni 1687 had het stadsbestuur besloten tot een buitengewone maatregel. In overleg met het gildebestuur werd een lijst samengesteld van maximaal honderd personen die enige dagen in stadsdienst werden genomen om hen op die wijze te ondersteunen.8 Elders rees de gedachte fondsen in het leven te roepen waaruit de losgelden voor de gevangen genomen zeelui geput konden worden. Deze fondsen werden gevormd door bijdragen van zeelieden. Bij gevangenneming was er recht op een 21

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2007 | | pagina 23