zijn genomen. Op 18 juni van dat jaar werd Joris van Hammen aangesteld als
makelaar van de zogenaamde nobele zeevaart. Zijn taak was het huren van
matrozen en lager personeel in opdracht van de boekhouders en schippers
van de koopvaardijschepen. Voor elke door hem afgesloten huur kreeg hij zes
stuivers van de betrokken matroos of jongen en zes stuivers van de boekhouder
of schipper. Deze regeling werd door het stadsbestuur opgelegd en bovendien op
27 augustus aangescherpt met een boetebepaling. Aanleiding voor de invoering
was de toegenomen koopvaardijvaart en het al of niet vermeende misbruik, dat
de matrozen van deze situatie maakten. De kooplieden waren positief over deze
maatregel. Vermoedelijk zijn zij degenen geweest, die het stadsbestuur hebben
gestimuleerd tot deze regeling en de aanstelling van de makelaar. Het plan was
niet nieuw. In 1720 was een pamflet verschenen waarin een aantal Zeeuwse
kooplieden inging op de schade die de zeerovers toebrachten aan de handel.
Zij bepleitten daarin maatregelen tegen de rovers. Zij voegden bij de voorstellen
een lijst waaruit blijkt dat in de periode 1714-1720 veertig schepen in beslag
waren genomen. De 909 bemanningsleden werden als slaaf gevangengenomen.
De Zeeuwse kooplieden stelden onder meer voor een slavenkas in het leven te
roepen die gevuld zou worden met bijdragen van de zeelui om daarmee slaven te
kunnen loskopen. De Zeeuwse oproep bleef echter onbeantwoord. Maar de idee
van een slavenkas was niet verdwenen en in Zierikzee kreeg het plan opnieuw
aandacht.13
Een deel van de direct betrokkenen had veel bezwaren tegen de nieuwe
regeling, die in 1732 in het leven was geroepen. Een groep schippers, stuur
lieden en matrozen diende een verzoekschrift in bij het stadsbestuur waarbij om
intrekking van de regeling werd verzocht. Zij stelden in de plaats daarvan een
andere regeling voor. Deze hield in het geven van een schelling voor iedere
uit te voeren reis om op die wijze een fonds te vormen om eventuele door de
Barbarijse kapers gevangen genomen zeelieden los te kopen. De raad van de stad
behandelde het verzoek op 29 oktober 1732. Besloten werd het verzoek door te
verwijzen naar burgemeesters en thesauriers. Zij moesten hierover de overde-
ken, deken en ommegangers van het betreffende Sint Pietersgilde, waarin de
reders waren verenigd, horen. Verder enige betrokken schippers, stuurlieden en
matrozen en de makelaar van de nobele zeevaart. Daarna moest rapport worden
uitgebracht. Of de genoemden in de gelegenheid gesteld zijn om hun mening
kenbaar te maken blijkt niet. De zaak kwam niet terug in de raadsvergadering en
van het te vormen fonds werd evenmin iets vernomen, zodat het bij een plan zal
zijn gebleven.14
Dat Zierikzeese zeelui aandrongen op een fonds om gevangen genomen
kameraden los te kopen, had te maken met een voorval in 1730. In dat jaar
waren twee zeelieden uit Zierikzee vrijgekocht. Het ging om bootsman Michiel
Adriaanse en kok Hubregt van Doesburg, opvarenden van het Middelburgse
schip 'de Sonnebeek', dat in 1719 was gekaapt. Ook kuiper Jan van Daalen uit
Brouwershaven was gelost. Zijn schip, 'de Noordster' uit Amsterdam, was in 1721
buitgemaakt.15 In oktober 1731 was het Zierikzeese schip 'De Palmboom' met zijn
lading vertrokken uit Lissabon op weg naar Hamburg. Reder van dit schip was de
Zierikzeese koopman Tonis van der Os. Het schip was ongeveer 26 mijl van de
kust verwijderd toen plotseling een Salentijnse zeerover opdook. Het schip werd
gekaapt, opgebracht naar Salée (Marokko) en voor prijs verklaard. Kapitein was
Marinus Smul. Hij, stuurman Cornelis Jacobse Flodder en de matrozen Leendert
23