bedrag zou in de beurs vloeien en dienen voor het loskopen van de betreffende persoon. Artikel 4 bepaalde dat de schippers de bijdragen moesten inhouden van de gages en moesten afdragen aan de boekhouder. Om controle mogelijk te maken waren de boekhouders van de schepen verplicht op verzoek opgave te doen van de gemaakte reizen. Artikel 5 regelde de uitkering van losgelden en het geval dat de kas ontoereikend zou zijn om alle gevangen genomen personen vrij te kopen. In zo:n geval moest geloot worden. Er werd bij het loten geen onderscheid gemaakt tussen de schipper, stuurman of matrozen. Volgens artikel 6 werd tot ontvanger van de beurs gedurende vier jaar Lieven Pieterse benoemd. In artikel 7 werd voorgeschreven dat aan de boekhouder twee commissarissen uit de kooplieden werden toegevoegd. Gedrieën hadden zij het bestuur over de beurs. In zaken van belang moesten zij handelen in overleg met de twee burgemeesters. De twee commissarissen hadden een zittingsperiode van twee jaar. Elk jaar trad één com missaris af. Als eerste commissarissen werden benoemd oud-burgemeester Johan van der Schatte en Tonis van der Os. Volgens artikel 8 moest de boekhouder om de twee jaar rekening en verantwoording afleggen over zijn beheer ten overstaan van burgemeesters en schepenen en enkele voorname kooplieden. In de conceptresoluties is later aan dit artikel toegevoegd dat hierbij ook schip pers en andere zeelieden aanwezig mochten zijn. Wellicht bracht de raad deze toevoeging bij de vaststelling op 10 maart aan. Artikel 9 verplichtte de boekhouder tot onder andere een nauwkeurige boekhouding. In artikel 10 werd vastgelegd dat de gelden zo nuttig mogelijk belegd moesten worden telkens wanneer er meer dan driehonderd gulden in kas zou zijn. Artikel 11 schreef onder meer voor dat het door de stad voorgeschoten bedrag ten behoeve van het loskopen van stuurman Flodder terugbetaald moest worden, inclusief de rente. Volgens artikel 12 zou de boekhouder 5-2 Vlaams (30 gulden 60 cent). De commissarissen genoten geen honorarium.16 Aanvankelijk was vastgelegd dat het door de stad terug te betalen bedrag 1787,50 bedroeg. Volgens artikel 11 was deze som echter op 1500 gulden bepaald. Het lukte spoedig dit bedrag terug te storten. In de stadsrekening over 1736 werd een bedrag van 1539 gulden verantwoord: 1500 gulden als aflossing en 39 gulden als rente (2,6%). Dankzij de financiële medewerking van het stadsbestuur van Zierikzee kon Cornelis Jacobse Flodder uit zijn slavernij worden losgekocht en terugkeren in Zierikzee. Hij besloot opnieuw te gaan varen en vertrok in 1736 voor een reis naar Batavia als onderstuurman op een Oost-Indiëvaarder.1 Hij overleed aldaar op 2 juni 1747.18 Twee lotgenoten van Flodder, de matrozen Leendert Barendse Anker en Joos Joosse Jolle - de bijnaam van de laatste was Nolle - verbleven nog steeds als slaven in gevangenschap. In 1737 verklaarde het stadsbestuur zich bereid om borg te zijn voor vierduizend gulden en vroeg Van der Os dit bedrag als losgeld aan te bieden. In 1741 was lossing nog steeds niet geschied. De families van beide slaven verzochten in dat jaar steun omdat lossing mogelijk zou zijn als het gecollecteerde bedrag verhoogd zou worden met tweeduizend gulden. Overwogen werd de Slavenbeurs daarvoor aan te spreken. De raad concludeerde dat dit in strijd zou zijn met artikel 2. Immers, Anker en Jolle hadden niets bijgedragen aan de beurs. Het bedrag, dat aangeboden werd als losgeld, werd vervolgens verhoogd tot vijfduizend gulden. Eerst op 26 juni 1743 kon 26

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2007 | | pagina 28