twee jaar vrijstelling en verleende de handelsfirma bovendien ontheffing van een aantal verplichtingen bij het lossen van de goederen. In 1779 werd de premie van zeelui, die naar West-Indië voeren, vastgesteld op drie stuivers per pond gage.3' Het Zierikzeese initiatief kreeg geen navolging in de Republiek. Alleen het Rotterdamse stadsbestuur had daarvoor in 1757 plannen. De aanleiding was een andere, namelijk de intentie om de werving van scheepslui aantrekkelijker te maken. Bovendien zouden alle bij de Rotterdamse scheepvaart betrokken personen moeten gaan bijdragen. Niet alleen opvarenden, maar ook reders, bevrachters, loodsen en bevoorraders. Het bleef echter bij plannen. Dit hield ongetwijfeld verband met de inmiddels veranderde houding van de Staten- Generaal. Tegen het eind van de tweede helft van de achttiende eeuw ging dit hoogste bestuursorgaan van de Republiek er steeds meer toe over om de gelden zelf op tafel te leggen. Deze bedragen werden gefinancierd uit verhogingen op heffingen, die door de admiraliteit werden opgelegd aan koopvaarders. Het ging daarbij 0111 het last- en veilgeld en de opbrengst van passen voor de vaart naar de Middellandse zee. Inherent daaraan was dat de door particulieren ingezamelde gelden ter beschikking moesten worden gesteld van de daarmee belaste ontvanger en dat de losgelden niet meer werden verhaald.36 In 1816 bombardeerde een gecombineerd Engelse-Nederlandse vloot Algiers. Daarmee werd onder meer afgewongen dat de Algerijnen zich opnieuw zouden bonden aan de met Nederland gesloten vrede. Het was de laatste gevechtshandeling tussen Nederland en Algiers (Coll. Gemeentearchief Schouwen-Duiveland, Zierikzee. ThIA 0419). In het midden van de 18de eeuw was de vrees voor Barbarijse zeerovers nog altijd groot. De ontberingen van de slaven werden breed uitgemeten. Van die vrees werd ook misbruik gemaakt. In juli 1758 trokken de 21-jarige Thomas Hamilton 31

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2007 | | pagina 33