ook wel Filifolia genoemd, blauwviolet van kleur), gevonden in Spanje, Portugal, Zuid-Frankrijk en Noord-Afrika, werden opgeplant en nauwkeurig beoordeeld op kleur, lengte, stevigheid van de stengel, grootte van de bloem en verdere eigenschappen belangrijk voor het kweken, zoals het eerder in bloei komen van de bol. De uitverkoren wilde iris werd vervolgens gekruist met een bestaande Hollandse iris die ook de gewenste eigenschappen had. Uit zo'n zaaisel werden nieuwe soorten geselecteerd. Als de kweker dacht dat er tussen zo'n, in kleine kistjes in bloei getrokken irissen een aanwinst zat, liet hij deze ter beoordeling zien aan vakgenoten, kwekers en handelaren die hij op de beurs in Haarlem ont moette. Hendrik Simon plantte zijn eerste Filifolia's in 1906. Hij moet een goed oog hebben gehad voor het beoordelen van nieuwe soorten en, zoals het meest al gaat, een dosis geluk, want op een van zijn reizen naar Engeland om klanten te bezoeken zag hij bij de fa. Lowe Shawyer in Uxbridge een zaaisel irissen van de gebrs. De Graaff S.A.van Konijnenburg uit Noordwijk waar men geen belangstelling voor had. Dat zaaisel heeft hij gekocht, niet wetend dat er een iris in zat die beroemd zou worden; die bol leende zich namelijk uitstekend voor het vervroegen van de bloei. Hij zou hem jaren later (een partij kweken duurt 15 jaar) onder de naam Wedgwood op de markt brengen. /o"/ Aantekeningen over nieuwe soorten Cornelia, Susanna Maria en Wedgivood, even als het: vermeerderen van Wedgwood. 64

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2007 | | pagina 66