.Mijn man ging iedere dag innen. Als hij ziek was, deed ik dat, op de Solex. Want ja, het geld moest wel binnenkomen. Het was geen vetpot. We kregen destijds 15 gulden in de week van het ziekenfonds en een percentage van inning voor de ziekenhuisverpleging. De mensen betaalden in het begin tien cent per week, maar lang niet iedereen had dat. Hij heeft één keer een klap in zijn gezicht gekregen van een vrouw die zeker wist dat zij al betaald had, namelijk op tweede Pinksterdag. Maar mijn man hield de administratie goed bij en op dergelijke feestdagen haalde hij nooit geld op. Dat was wel schrikken. Die administratie was nog een heel werk. Mijn man schreef alles met de hand in een groot boek en alle kwartjes en dubbeltjes moesten in rolletjes worden gedaan. Hij zat ook in de gemeenteraad, dus mensen vroegen hem vaak om raad en spraken hem aan op allerlei problemen. Maar daar hoorde wij thuis niets over. Alle schrijnende gevallen werden op kantoor besproken. Er waren vijf bodes die hun eigen overleg hadden, er was wel goed contact, ook met de vrouwen. Tijdens de ramp zijn wij als een van de weinige mensen in Zierikzee gebleven, het werk ging immers door. Uiteindelijk moest mijn man in 1969 vanwege zijn gezondheid stoppen.' Afscheidsbijeenkomst op 26 april 1969 van Tijs de Moor die het afscheidsgeschenk ophoudt met links zijn dochter Corrie en rechts zijn vrouw Martina de Moor-Rotte (familiealbum De Moor). 95

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2007 | | pagina 97