HESHUIJSEN DE JONGE
'een firma voor velerlei handel'
door Ruud Paesie
In de late middeleeuwen kende Zierikzee grote economische welvaart. Vooral in
de veertiende eeuw ging het de stad zeer voorspoedig. In de daaropvolgende twee
eeuwen nam de economische betekenis van de stad echter af, wat vooral veroor
zaakt werd door de verplaatsing van het handelsverkeer naar de Westerschelde en
de verzanding van de haven. In de zeventiende eeuw bloeide de economie weer
op, maar stagneerde vervolgens in de achttiende eeuw.'
De 'hoofdneringen' van de Zierikzeese economie waren de visserij en de koop
vaart, beide raakten in de tweede helft van de achttiende eeuw in verval. Zo waren
er van de vele tientallen vishoekers, die in de zeventiende eeuw jaarlijks op de
haring- en kabeljauwvisserij uitzeilden, in 1740 nog maar zo'n vijftig over. Tien jaar
later was dat aantal tot dertig gedaald. In 1764 waarschuwde een groep van vijftien
Zierikzeese boekhouders, die één of meerdere vishoekers in de vaart hadden en
samen alle Zierikzeese visserschepen vertegenwoordigden, dat de visserij "binnen
weinig jaaren geheel en al zal te gronde gaan", als de door de vroedschap uitgevaar
digde reglementen niet strikt werden nageleefd.2
Ook bij de koopvaart treffen we vergelijkbare ontwikkelingen aan. In 1750 bestond
de Zierikzeese handelsvloot uit 77 koopvaardijschepen. Volgens de administratie
van de Slavenkas, een verplicht verzekeringsfonds clat in 1735 w-as opgericht om
zeelieden die in handen van Barbarijse kapers waren gevallen vrij te kopen, waren
er in 1760 nog maar 58 handelsschepen in de vaart en tien jaar later was dat aan
tal verder gedaald tot 35. De "doodelijke wonde" voor de Zierikzeese scheepvaart
werd volgens de chroniqueur Johan de Kanter Phil.z. (1762-1841) door de Vierde
Engelse Oorlog (1780-1784) toegebracht en de genadeklap volgde aan het eind van
de achttiende eeuw, toen Zeeland bij Frankrijk werd ingelijfd en aan de soevereini
teit een einde kwam.
In de tweede helft van de achttiende eeuw hadden meer rederijen Zierikzee als
thuishaven. De belangrijkste rederij was die van Andries Heshuijsen en Marinus
Bonifacius de Jonge die samen een handelsfirma vormden onder de naam
Heshuijsen De Jonge. Naast gegevens uit het archief van de Slavenkas en een
groot aantal notariële akten is een grootboek van deze firma bewaard gebleven,
waarin alle kooplieden in binnen- en buitenland worden vermeld waarmee het han
delshuis zaken deed. Helaas beslaat dit grootboek niet de gehele handelsperiode,
maar slechts de jaren 1768 tot 1773. Niettemin is dit kasboek een belangrijke bron
voor onderzoek. In dit artikel zal aan de hand van het genoemde bronnenmateriaal
nader worden ingegaan op de vraag hoe de firma Heshuijsen De Jonge op de
economische stagnatie reageerde.
De visserij
In de zeventiende en achttiende eeuw bestonden er verschillende visseizoenen.
Vanaf eind december tot april viste men met 'beugen of het wand'. Dat waren lange
lijnen waaraan zijlijnen met haken en aas waren bevestigd. De gevangen vis werd
direct bij aankomst in de haven op de visafslag verkocht. Daarna volgde de 'zoute'
visserij op de Noordzee en in de visrijke wateren rond IJsland. Door de ongunstige
5