Adriaan Ilaffer
Tot slot Adriaan Hoffer. Waren de voorgaande personen predikant, Hoffer was geen
theoloog. Hij was een neef van Teellinck en evenals deze te Zierikzee geboren, maar
wel tien jaren later, dus in 1589. Zijn vader Rochus was in 1568 als vurig aanhanger
van de gereformeerde leer verbannen en naar Engeland gevlucht. Na zijn studie
rechten aan de Leidse universiteit voltooid te hebben, gaf hij in 1611 zijn ja-woord
aan Magdalena de Jonge, een dochter van een van de meest vooraanstaande magi
straatsleden van zijn vaderstad. Hij maakte gestaag carrière in de plaatselijke politiek:
van 1613-1619 was hij schepen, van 1616-1627 was hij lid van de raad en vervulde in
de jaren 1620 en 1626 het burgemeestersambt. In 1627 werd hij door de Staten van
Zeeland tot rentmeester-generaal van de grafelijke domeinen in Zeeland beoosten
Schelde benoemd. Naar alle waarschijnlijkheid ambieerde hij deze functie, omdat
die hem tijd zou laten zich bezig te houden met zijn literaire liefhebberijen. In 1635
publiceerde hij zijn hoofdwerk Nederduytschepoëmata, terwijl hij een jaar daarvóór
een Latijnstalige bewerking van het Bijbelboek Jacobus het licht had doen zien.
Hierin staat de voor een piëtist kenmerkende aandacht voor het verrichten van
goede werken - maar dan wel zonder de connotatie van verdienstelijkheid - centraal.
Hoffer laat zich in zijn hoofdwerk onmiskenbaar als een piëtist kennen. In 1644 sloot
hij voor de laatste maal zijn ogen.
Sinds Udemans in 1604 te Zierikzee predikant was geworden, had Hoffer een nauwe
vriendschapsband met die dienaar des Woords. Hij zag in het begin van 1609 erop
toe dat het eerste geschrift van Udemans door de Leidse drukker Hendrik van
Haestens correct geproduceerd werd. Tevens verrijkte hij deze editie met een drie
bladzijden tellend drempeldicht. Bovendien liet hij zich in diezelfde tijd onder
aansporing van Udemans tot lidmaat van de Gereformeerde Kerk aannemen. Daarna
heeft hij met een zekere regelmaat de kerkenraad van zijn vaderstad als ouderling
gediend. In die hoedanigheid werd hij - samen met zijn vaderlijke vriend Udemans
- afgevaardigd naar de Synode van Dordrecht. Zijn zoon Rochus trad in 1644 in het
huwelijk met Johanna, het enig volwassen geworden kind van Udemans. Een andere
vriend van hem was Van den Houte, voor wiens De christelijcke land-man hij een
lofdicht schreef.
Teellinck als de vader van de Nadere Reformatie
Van het besproken viertal was Teellinck in de meeste opzichten de man van de
grootste betekenis en invloed. Het zal dan ook geen verwondering wekken dat juist
hij aan de wieg van de Nadere Reformatie stond. Dat had alles te maken met de
uiterst positieve ervaringen die hij in puriteinse kringen in Engeland had opgedaan.
Zoals reeds opgemerkt, stond zijn roeping tot het ambt in het teken van zijn
verlangen om de puriteinse inzichten en praktijken in zijn eigen vaderland ingang te
doen vinden. De verwerkelijking hiervan resulteerde in de opkomst van de Neder
landse gereformeerde vroomheidsbeweging die Nadere Reformatie wordt genoemd.
In feite was deze dus het gevolg van Teellincks transpositie van het Puritanisme in de
context van de Nederlandse kerkelijke, staatkundige en maatschappelijke verhou
dingen. Het is dan ook geen wonder dat bestudering van het geheel van cle Nadere
Reformatie heeft geleid tot de conclusie dat het puriteinse karakter een van haar
kenmerken is.
Teellinck had zelf de zaken rond de aanbieding van een reformatieprogramma aan
de Engelse koning alsmede de daarmee samenhangende coöperatie tussen puri-
teinsgezinde predikanten meegemaakt. Wat lag er dan voor hem meer voor de hand