van mei 1608 aan de ambachtsheren en schouten van Haamstede, Burgh en Renesse
tegen de volksspelen, het lopen met de zotskap, het haringtrekken enzovoorts, al
deze ongerechtigheden nog steeds doorgingen. Omdat de vastenavondspelen in
aantocht waren, verzocht hij om een op scherpe toon gestelde herhaling van hun
schrijven aan de genoemde schouten, aan wie hij de baljuw van Brouwershaven
toevoegde. Opnieuw willigden Gecommitteerde Raden het verzoek in.
In februari of maart van 1609 kwam Teellincks tweede vertaling van een puriteins
werkje voor de lezers beschikbaar: Corte verhandelinghe van de voomaemste
christelicke oeffeninghen. Het was opgesteld door zijn geestelijke vriend en collega
William Whately, die hij in Banbury had leren kennen. Zeer uitzonderlijk, zo niet
uniek is het dat dit werkje nooit in de oorspronkelijk taal gepubliceerd is. De inhoud
daarvan is dus alleen maar via de Nederlandse vertaling bekend! Als geestelijke
werkzaamheden worden besproken: het lezen van en het mediteren over de Bijbel,
het bidden, de geestelijke samenspreking, het horen van het gelezen en het
gepredikte Woord, het gebruik van de sacramenten, het onderhouden van de
rustdag, het godsdienstig vasten en het afleggen van geloften.
Op 27 januari 1610 stond cle classis Teellinck toe een notoire dronkaard onder censuur
te zetten, zonder overigens diens naam aan de gemeente bekend te maken. Er werd
in Haamstede en Burgh ernst met de tucht gemaakt! Op 26 oktober 1611 vroeg de
kerkenraad van Haamstede op welke wijze ongeschikte Doopgetuigen buiten de
kerkdeur gehouden moesten worden. Het antwoord van de classis luidde dat de
kerkenraad dit zelf kon uitmaken. Uit dit jaar dateert ook Teellincks weerlegging van
een jezuïtische bestrijding van zijn nog te noemen geschrift tegen het bezichtigen van
heelden. Hierin wekt hij ook de overheid op de paus te bestrijden en dringt hij er bij de
gereformeerden in het algemeen op aan alle overblijfselen uit het pausdom op te ruimen.
Op 25 juli 1612 vroeg de kerkenraad van Haamstede of een lidmaat die in plaats van
de kerkdiensten te bezoeken de dag des Heeren doorbracht met feestgelagen en
pleziertochtjes, niet censurabel was. In cle acta is als antwoord opgetekend: "ja, ende
dat men alsucke persoonen ernstelyck daerover behoorde te vermanen, overmidts
het strydt tegen het eynde des vyerden gebodts."
Uit dit overzicht blijkt duidelijk dat de reformerende werkzaamheden van Teellinck
in 1608 geen incidenten waren, maar dat zij de ontsluiting vormden van een door
hem bewust opgezet programma van puritanisering van het Nederlandse geestelijke
leven. In de tweede plaats komt naar voren dat hij bij zijn streven steevast de classis
betrok en dat hij erin slaagde deze aan zijn zijde te krijgen. In de derde plaats wordt
zichtbaar dat hij doorzijn vele familiale connecties op allerlei politieke niveaus in zijn
nader-reformatorisch streven meer wist te bereiken dan menigeen van zijn collega's.
Bekeerlingen
Het was niet alleen een collectief in de vorm van de classis, maar het waren ook
personen op wie Teellinck in zijn Haamstedese periode nader-reformatorische
invloed uitgeoefend heeft. Aan hen zal nu aandacht geschonken worden.
De eerste die genoemd dient te worden is Willem Teellincks oudste broer Eeuwout.
Deze had in 1603 de hoge en financieel aantrekkelijke post van ontvanger-generaal
van de Staten van Zeeland gekregen en had toen vanuit zijn vaderstad Zierikzee naar
Middelburg moeten verhuizen. In een bestek van tien jaren, 1616-1625, schreef hij niet
minder dan 21 pamfletten, waarvan negen voluit piëtistisch, zo niet nader-reforma
torisch waren. De overige worden beheerst door de polemiek met de remonstranten
en de Rooms-katholieke Kerk alsmede door nationale en internationale politiek-
37