of die ook niet in de voordelen van de Slavenkas konden gaan delen. Ook zij zouden
dan een deel van hun gage moeten gaan afdragen aan de Slavenkas. Over deelneming
van de vissers aan het fonds dachten de commissarissen en de boekhouder anders.
Zij wezen erop dat de Slavenkas, gezien zijn karakter, uitsluitend bestemd was voor
de ter koopvaardij varende zeelieden. De vissers, die incidenteel ter koopvaardij
hadden gevaren, konden eveneens ervan profiteren. Maar de tijd van hun bijdrage
moest bepalend zijn. Bovendien ging het niet aan om de vissers slechts een stuiver
per pond van hun gage te laten betalen, zoals werd voorgesteld. Daarmee zouden
de verhoudingen scheef worden getrokken. Bovendien werd uitdrukkelijk melding
gemaakt van het feit dat toelating van de vissers zonder twijfel 'den afgunst en
't gemor' van de ter koopvaardij varende zeelui teweeg zou brengen. Zij stelden
voor ten behoeve van de vissers een eigen beurs op te richten en werkten dit uit
in een model. Bij de opstelling daarvan gingen zij uit van de 22 vissersschepen, die
toen Zierikzee als thuishaven hadden. Zij toonden aan dat een bijdrage van twee
stuivers per pond voldoende moest zijn voor het dekken van de kosten van het
onderbrengen en verzorgen van een stuurman in het Oude Mannenhuis en twee
matrozen in het Gasthuis. Ten slotte wezen de commissarissen en de boekhouder
erop dat de oorspronkelijke doelstelling van de Slavenkas behouden moest blijven.
Weliswaar was het kapen van een schip geruime tijd niet gebeurd, het bleef echter
'onder de gansch ongeziene en gebeurlijke dingen'. Zou een schip worden gekaapt,
dan kon het met de lossing gemoeide bedrag wel 9.000 a 10.000 ponden Vlaams
(54.000 a 60.000 gulden) bedragen. Bij twee of meer gekaapte schepen zou de kas
zelfs ontoereikend zijn.
Panorama van Zierikzee in het niidden van de achttiende eeuw (Collectie Gemeentearchief Schouwen-
Duiveland, Zierikzee, THA 0118).
Op 29 november 1768 vond de bespreking tussen de daarvoor aangewezen leden van
het stadsbestuur plaats. Het voorstel kreeg veel sympathie. Een minderheid wilde
echter ook de visserij hierbij betrekken. De meerderheid achtte het niet billijk dat zij
dan ook meteen de voordelen van de kas zouden gaan genieten. Het kapitaal van de
Slavenkas was immers bijeengebracht door de zeelui van de koopvaardij. Daar stond
echter tegenover dat verreweg de meeste zeelui, die vroeger op de koopvaardij
hadden gevaren en bijgedragen aan de Slavenkas, nu op de vissersschepen voeren.
Net zoals de koopvaardij was trouwens ook de visserij aan het teruglopen.
42