Plockhoy behoorde waarschijnlijk tot de kleine burgerij. Een indicatie daarvoor is
dat hij zijn latere denkbeelden voor een betere samenleving vooral richtte op het
heil van de ambachtslieden. Dit blijkt onder meer uit de in zijn traktaten opgenomen
lijsten met ambachten, die hij nodig achtte voor het opzetten van zijn gemeenschap.
Als zelfstandig ambachtsman moet hij eigenlijk wel lid geweest zijn van een gilde,
hoewel daar - zoals eerder aangegeven - geen bewijs van is gevonden. Gilden
waren de voornaamste organisatievorm van de stedelijke middenklasse van kleine
zelfstandigen in het bezit van een eigen huis. Zij garandeerden onder andere een
eerlijke uitoefening van een bepaald beroep door daarvoor regels op te stellen,
leerlingen op te leiden, te examineren en toe te zien op kwaliteit van producten.
Voor wie zelfstandig een ambacht wilde uitoefenen was een lidmaatschap verplicht.
Gilden hadden ook een sociaal aspect. Zij boden hun leden een Verzekerd bestaan'
door wederzijdse ondersteuning bij ziekte, ouderdom en overlijden.
Pieter Plockhoy zal zeker het belang van het lidmaatschap van - wellicht het Sint-
Lucasgilde - hebben onderkend.
Lid zijn van een gilde impliceerde ook het verwerven van het poorterschap van een
stad. In het geval van Plockhoy dus dat van de stad Middelburg. Poorter zijn was ook
een toelatingsvoorwaarde voor een gilde. Vrij algemeen werd aangenomen dat wie
gilde lid was ook poorter was en daarnaast ook schutteren Christen. Poorters hadden
- behalve toegang tot een gilde - bepaalde voorrechten, zoals bijvoorbeeld het recht
om publieke functies te mogen vervullen. Ambachtslieden uit de middenklasse
hadden dus alle belang bij het poorterschap. Er waren verschillende mogelijkheden
om poorter te worden. Meestal door geboorte, maar ook door huwelijk, koop
of zelfs geschenk. Omdat Pieter Plockhoy te Zierikzee geboren was, kan hij het
poorterschap van Middelburg niet hebben verworven door geboorte. Afgaande op
de situatie in steden als Amsterdam, heeft hij het mogelijk door huwelijk verkregen,
hoewel over de achtergrond van zijn vrouw verder niets bekend is. Blijkens de
lidmatenlijst van de Doopsgezinde gemeente van Middelburg uit 1642, was hij op
dat moment getrouwd en wel met Jacomijntje Bertelmeus. Bekend is dat er in 1673
vier kinderen waren, allen geboren te Middelburg: Cornelis (1642 of 1643), Andries
(1651/52/53), Antonij (1653/54) en Maria of Marike (1655 of 1657).
Door al deze factoren kwam Pieter Plockhoy dicht bij het ideaalbeeld van de gewone
man in die tijd: verantwoordelijk burger (poorter), gildenbroeder en huisvader.
Schutter was hij echter niet en dat had alles te maken met het feit dat hij niet
Nederlands Hervormd maar Doopsgezind was. Het Doopsgezinde pacifisme stond
het dragen van wapens niet toe en dat stond het volmaakte burgerschap van Pieter
Plockhoy dus in de weg.
Doopsgezind in Middelburg
Pieter Plockhoy en zijn directe familie waren allen Doopsgezind, gedoopt en
lidmaten van een Doopsgezinde gemeente. Zowel Pieter als zijn broers trouwden
met vrouwen die ook lidmaat waren. Pieter is waarschijnlijk gedoopt op 11 november
1640 door 'oudste' Oillaert Willeboorts uit Vlissingen, waarover het archief vermeldt
dat hij die dag in Middelburg een 'Pieter Cornelis jongman' doopte. Omdat er verder
geen lidmaten met de voornaam Pieter en het patroniem Cornelisz. bekend zijn,
mag worden aangenomen dat het hier Pieter Cornelisz. Plockhoy betreft.
Twee van de drie broers Plockhoy werden bovengemiddeld actieve lidmaten binnen
de Doopgezinde kerkgemeenschap: Pieter in Middelburg, Cornelis in Utrecht. Beiden
hebben ze kerkelijke ambten vervuld of althans geprobeerd daarin verkozen te worden.
40