kwestie te mooi was om alleen te slapen. Ook deze keer kwam dit niet naar buiten,
maar binnen de kerkenraad was het draagvlak voor een nominatie van Plockhoy nu
wel verdwenen. Dat bleek ook wel toen er in 1649 weer een verkiezing aan de orde
was. Plockhoy behoorde niet tot de kandidaten van de kerkenraad. Maar hij werd
toch gekozen en dat kwam omdat men vanuit de gemeente gebruik had gemaakt
van het recht om ook vanuit de broeders mensen te nomineren voor ambten. Het is
niet duidelijk waarom de kandidaten van de kerkenraad toen niet gekozen werden
en die van de broeders wel. Kennelijk speelden de verdenkingen omtrent het
ontoelaatbare gedrag van Plockhoy nu ook geen rol.
Plockhoy was dan eindelijk gekozen tot dienaar des Woords, maar al vrij snel
ontstonden er nieuwe problemen. Plockhoy weigerde namelijk zich te onderwerpen
aan een examinering van zijn geloof door een oudste, zoals eerder aangegeven een
van de toelatingscriteria voor een dienaar des Woords. Hij was overigens niet de enige
die dit deed, maar wel de enige die daarin volhardde. Collega's van hem gaven na
kortere of langere tijd wel toe aan de druk en lieten zich alsnog examineren. Bekend
is dat Plockhoy desondanks wel functioneerde in het ambt van dienaar des Woords.
Uiteindelijk heeft hij de gemeente verzocht om verschoond te mogen blijven van de
examinering van zijn geloof en van de taak om voor te gaan in diensten. Dit werd
hem toegestaan, maar deze zaken duiden er wel op dat Plockhoy moeite had en
wellicht steeds meer moeite begon te krijgen om zich te voegen naar de leefregels
van de Doopsgezinden. Over eventuele heterodoxe opvattingen van Plockhoy is
verder niets bekend, maar wel dat hij in mei 1653 officieel ontheven is van zijn taken
als dienaar des Woords.
Van dienaar des Woords naar uitgestotene
Merkwaardig genoeg bleek de grond voor de beslissing om Plockhoy uit het ambt
te zetten niet te liggen in zijn weigering om zich te laten examineren, maar in een
onverkwikkelijk en hoogoplopend conflict, dat in de jaren 1652-1654 de gemoederen
te Middelburg hevig beroerde. In de resolutieboeken van de Doopsgezinde
gemeente van Middelburg zijn hier vele pagina's aan gewijd.
Het ging om een conflict tussen Plockhoy en de man die hem al eerder had dwars
gezeten: de zeer invloedrijke diaken Boudewijn van der Vecht. Het begin van
het conflict lag feitelijk bij de eerste keer dat Plockhoy kandidaat zou worden
voor het ambt van dienaar des Woords. Van der Vecht had toen Plockhoy immers
beschuldigd van overspel, met alle gevolgen van dien. Plockhoy had op dat moment
al enige giftige pijlen gericht op Van der Vecht en kennelijk is dat vuurtje blijven
smeulen. De resolutieboeken van de Doopsgezinde gemeente in Middelburg,
maken namelijk vanaf 1652 voortdurend melding van allerlei aanvaringen tussen
beide heren. Plockhoy beschuldigde Van der Vecht van allerlei machtsspelletjes
binnen de gemeente en het verspreiden van laster over de dood van zijn vader en
Plockhoy's financiële positie. Van der Vecht beschuldigde op zijn beurt Plockhoy
ervan hem te belasteren bij zijn medebroeders en bracht de buitenechtelijke
escapades van Plockhoy in de openbaarheid. De kerkenraad probeerde tussenbeide
te komen, wees Plockhoy als schuldige aan en droeg hem op schuld te bekennen.
Aanvankelijk stemde Plockhoy hierin toe, maar hij was het er kennelijk niet echt
mee eens, want spoedig daarna eiste hij dat de zaak in aanwezigheid van arbiters uit
andere gemeenten voor de Middelburgse gemeente gebracht zou worden. Dit werd
toegestaan en op zondag 4 mei 1654 werden Plockhoy en Van der Vecht gehoord
voor de gemeente. Dit duurde de rest van de zondag en een groot deel van de
42