bezig waren. Zij verenigden zich onder de naam 'Collegianten' en verwierpen elke
geschreven geloofsbelijdenis als een onaanvaardbare beperking van de vrijheid
van geweten. Verder is wellicht de weigering van Plockhoy om de Doopsgezinde
gemeente te erkennen als uiteindelijke instantie van beroep in 'zekere zaken', de
basis geweest voor zijn latere opvatting clat geen enkele menselijke instantie gezag
heeft over het geweten van het individu.
Het is aannemelijk dat Pieter Plockhoy en zijn broer Cornelis uit Utrecht hetzelfde
gedachtegoed deelden. Cornelis behoorde, blijkens het archief van de Vlaamse
gemeente in Utrecht, namelijk aldaar ook tot de Collegianten. Die kwamen na
de zondagse kerkdienst bijeen om de Bijbel te lezen en te bespreken en hun
eigen opvattingen over bepaalde zaken te ontwikkelen. Cornelis Plockhoy wordt
vermeld als een der meest uitgesproken Collegianten. Conflicten met de Utrechtse
kerkenraad konden dan ook niet uitblijven. In 1655 bleek dat overduidelijk, toen
een delegatie van twintig broeders zich bij de kerkenraad beklaagde over: 'de op
het college geuite leer, de welcke is dat de kercke order nu geen plaats en moet
hebben, Christi niet voor Maria geweest soude hebben, de goddeloose niet en soude
verreijsen, en andere dingen meer te welcke worden geoordeelt tegen de heilige
schriftuur'. De Utrechtse kerkenraad heeft steeds geprobeerd de Collegianten
onder controle te houden. Dat lukte niet altijd. Zo moesten Cornelis Plockhoy en
zijn medestanders van tijd tot tijd worden gemaand om geen opvattingen te berde te
brengen die in strijd waren met de belijdenissen. Verder werd Cornelis op 30 maart
1659 door de kerkenraad berispt, omdat hij in het college hardop had gebeden,
terwijl Doopsgezinden de gewoonte hadden om in stilte te bidden. Tot een breuk is
het echter niet gekomen en het college in Utrecht schijnt daarna te zijn verlopen of
vormde geen probleem meer. Cornelis is, in tegenstelling tot zijn broer, vermoedelijk
tot aan zijn dood in 1698 lidmaat gebleven.
Duidelijk is wel, dat beide broers een levendige belangstelling voor geloofszaken
hadden en een actieve rol hebben gespeeld in colleges binnen de Doopsgezinde
kerk. De kiem daarvoor is wellicht gelegd tijdens hun (jeugd)jaren in Middelburg.
Plockhoy, een Zierikzeeër
Nadat Pieter Plockhoy zich in Middelburg onmogelijk had gemaakt, is hij op zoek
gegaan naar andere horizonten. Dit betekende niet dat hij daarmee afstand nam van
zijn Zeeuwse verleden. Zoals eerder aangegeven, bleef hij zijn geboortestad Zierikzee
trouw en tekende al zijn geschriften met de toevoeging 'Van Zierikzee'. Zo ook het
contract met de burgemeesters van Amsterdam dat hem ten slotte naar Amerika
bracht, waar hij heeft geprobeerd zijn idealen verder vorm en inhoud te geven.
Zijn verdediging van de vrijheid van geweten en pleidooien voor een waardig
bestaan voor ieder individu, waren in zijn tijd opmerkelijk, bijzonder en zeker niet
vanzelfsprekend.
Dat maakt hem tot een opmerkelijke Zeeuw uit de Gouden Eeuw. Hoewel het
onduidelijk is in hoeverre zijn Zierikzeese jaren daaraan hebben bijgedragen,
is hij altijd naar Zierikzee als zijn plaats van herkomst blijven verwijzen. Dat het
monumentje dat in Zierikzee aan hem herinnert bescheiden is, past uitstekend bij
dit alles en is dus volkomen terecht.
In de hypothetische verkiezing van de Grootste Zeeuw aller tijden zal hij ongetwijfeld
niet als nummer één eindigen, maar een plekje tussen de eerste honderd verdient
hij toch zeker wel.
44