stijgende prijzen bemoeilijkten het bestaan van het gros van de bevolking.18 Waarschijnlijk kreeg Willem Stofregen een tekort aan liquide middelen. In elk geval verkocht hij eind december 1810 een pakhuis aan Marinus Groeneveld de Kater. In het voorjaar van 1812 was de nood blijkbaar erg hoog gestegen. De 50 jaar oude Willem had een werk onder handen aan een huis in Zierikzee, toen hij in de verleiding kwam om lood weg te nemen van een belendend perceel. De diefstal werd ontdekt en Willem werd verhoord door de rechter van instructie te Zierikzee. Daarna werd hij in Middelburg voor de rechtbank gebracht. Op 21 augustus 1812 werd vonnis gewezen. De rechters namen het hem kwalijk dat hij de diefstal pleegde terwijl hij beroepsmatig aan het werk was en misbruik maakte van het in hem gestelde vertrouwen. Ze deelden een flinke straf uit: Willem moest drie jaar naar de gevangenis.19 Zijn vrouw, kinderen en schoonzoon Philip Dane bleven tijdens Willems gevangenschap wonen in hun huis aan de Breedstraat. In het najaar van 1812 ging ook schoonzoon Dane in de fout. In de nacht van 16 op 17 oktober 1812 ging hij een stal binnen, die hoorde bij een gebouw dat in gebruik was bij de Centrale Directie van Schouwen. Daar ontvreemdde Dane een koperen emmer en verkocht die vervolgens ten eigen bate. Dit kwam uit en nog geen maand later werd hij door de rechtbank van Zierikzee voor een jaar naar de gevangenis gestuurd.20 Voor de misstap van Dane lijken, met de bril van nu, wel wat verzachtende omstandigheden aan te wijzen. Hij was in die periode ingelijfd als Canonnier-gardes-cote bij de 120ste compagnie gelegerd te Zierikzee. Deze verplichte dienst als kustwachter bracht financieel weinig vrolijkheid. Het leverde namelijk niets op, terwijl het normale beroep niet meer kon worden uitgeoefend (Dane was timmerman)Er kwam dus geen geld meer binnen om het achtergebleven gezin te onderhouden. Nu was er wel door de ingezetenen van Zierikzee een fonds gevormd, waaruit elk betrokken huisgezin één gulden per week kreeg uitgekeerd (ongeveer een dagloon van een ambachtsman), maar dit was veel te weinig om alle nood te lenigen.21 Het lijkt erop dat Izaak Stofregen ondanks alles tegen het einde van de Franse tijd nog goede zaken deed. Als metselaarsbaas had hij in 1812 weliswaar minder dan vijf man aan het werk, maar daarnaast was hij in de wintertijd, wanneer er door de koude weinig te metselen viel, ook nog slager. Dat was een oud gebruik onder Zierikzeese metselaarsbazen. Die slagerij legde Izaak geen windeieren, gezien het hoge tarief waarvoor hij aangeslagen werd in de patentbelasting. De relatieve welstand van Izaak Stofregen blijkt ook uit het feit dat hij met zijn vrouw verhuisde van de Bagijnestraat naar een groter en beter gesitueerd huis aan de noordzijde van de Appelmarkt, het huidige nummer 5. Dit huis kocht Izaak op 5 juni 1806 voor 200 gulden uit de boedel van wijlen Johanna Maria van Es. De nodige contanten leende hij tegen 6 rente per jaar van zijn stiefdochter, Maria Theresia Lootens.22 Izaak bleef tot zijn dood aan de Appelmarkt wonen. Naast dit pand bezat Izaak begin 1810 nog 6 andere huizen en pakhuizen, allemaal gelegen in de directe omgeving van de Breedstraat. Vanaf maart 1810 begon hij deze huizen weer te verkopen. Naast zijn woning behield hij alleen zijn oude huis aan de Bagijnestraat. Toen Izaak na een langdurige ziekte in 1821 overleed, liet hij zijn woning na aan zijn echtgenote. Het huis aan de Bagijnestraat was voor zijn enig kind, Anthonetta Stofregen, gehuwd met Marinus Dijkgraaf en wonende te Vlissingen. Anthonetta verkocht dit huis op 14-1-1839 voor 100 gulden aan de Zierikzeese koetsier Nicolaas Krijn.23 69

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2010 | | pagina 71