I
cy
4-
cA- /XL
Handtekening van Izaak Stofregen onder de acte van transport van bet pand Appelmarkt 5 in 1806
(foto auteur)
Intermezzo: Armoede in Zierikzee
Armoede is al verschillende keren genoemd. Armoede kan op vele manieren
gedefinieerd worden. Hier is uitgegaan van de omschrijving van tijdgenoten van
de Stofregens: het niet meer in staat zijn om uit het arbeidsloon te voorzien in
de hoogstnoodzakelijke levensbehoeften, zoals voedsel, kleding, huisvesting en
verwarming.24 Om de nood te lenigen was er bedeling, eerst alleen door kerkelijke
instanties, in de negentiende eeuw meer en meer door de overheid. Van de bedeling
alleen kon je onmogelijk in leven blijven. Het was geen werkloosheidsuitkering,
maar een (krappe) aanvullende voorziening op het onvoldoende inkomen uit het
"normale" ambacht. Dit was bijvoorbeeld het geval bij bejaarden zoals Andries
Stofregen senior, die op hoge leeftijd niet genoeg meer kon verdienen. Ook arbeiders
die in strenge winters werkeloos raakten moesten tijdelijk geholpen worden.
Inwoners van Zierikzee die echt geen 'normaal' ambacht konden uitoefenen,
moesten vlas spinnen. In 1821 betaalde de diaconie 60 cent per kilo gesponnen
garen. Slechts in uiterste nood werden behoeftigen ondergebracht in armenhuizen.
De meesten werden thuis bedeeld. Deze huiszittende armen kregen een bepaalde
hoeveelheid brood, kleding, medicijnen, beddengoed, turf en dergelijke verstrekt.
Daarnaast kregen zij soms ook geld. Bij de Nederlands Hervormde diaconie te
Zierikzee kon dit in 1821 oplopen tot een maximum van 1,40 gulden per gezin per
week. Dat was ongeveer gelijk aan het dagloon van een meester-metselaar. Wat
en hoeveel de diaconie precies gaf, werd van geval tot geval bepaald op basis van
huisbezoeken waarbij de ernst van de toestand van betrokkene(n) werd vastgesteld.
Al sinds het midden van de achttiende eeuw werd er geklaagd over afname van de
handel en vermindering van de welvaart. Deze klachten lijken echter niet direct de
allerarmsten te hebben getroffen. Het aantal bedeelden in Zierikzee nam tussen
1710 en 1790 af van 271 tot 85. Gedurende de Franse tijd werd dit een ander verhaal.
Terwijl de bevolking afnam, was het aantal bedeelden rond 1800 ruim tien keer zo
groot geworden als in 1790.
De afloop van de Franse tijd bracht de verarmde ambachtslieden meestal niet de
gehoopte verbetering. Na het absolute verval kwamen koophandel en zeevaart in
Nederland vanaf 1814 wel weer iets op, maar dit sorteerde weinig effect. Het aantal
armen te Zierikzee bleef in de periode 1800-1821 vrijwel gelijk en maakte ongeveer
17 van de bevolking uit.25 De situatie was hiermee ongunstiger dan gemiddeld in
de provincie Zeeland, waar bovendien de gezondheidstoestand van de bevolking
over het algemeen slechter was dan elders in Nederland. Het zal wel niet toevallig zijn
dat er bij de Stofregens in die tijd opnieuw sprake was van een grote kindersterfte.
Vanaf omstreeks 1839 werd de problematiek nog ernstiger en zakte Zierikzee af
tot één van de armoedigste plaatsen in Zeeland. Het percentage bedeelden nam
aanzienlijk toe. In 1848 was dit ruim 26 van de bevolking. Een aantal jaren bleef dit
70