op gelijk niveau, maar in 1862 was het percentage teruggelopen, al werd nog steeds
bijna 20 van de inwoners bedeeld.26
Wat waren de mogelijkheden voor de armen om vanuit hun toestand weer op
te klimmen tot het bestaansminimum? Bij een aantal ambachtlieden lukte dit als
het werkaanbod weer toenam. Sommigen werden door de overheid naar de
Maatschappij van Weldadigheid gestuurd en konden langs die weg een nieuw
bestaan opbouwen. Voor jonge mannen bood de militaire dienst soms uitkomst,
zoals voor Sibrand Stofregen. Maar er waren er ook die, hoewel ze beneden het
bestaansminimum gezakt waren, helemaal geen steun kregen. Bijvoorbeeld omdat
ze de strenge toets der kritiek niet konden doorstaan. Voor degenen die helemaal
buiten de boot gevallen waren, restten slechts eigen initiatieven om te overleven.
Voorbeelden daarvan zijn weggaan naar betere oorden, geld lenen of de (randen
van) de criminaliteit opzoeken.
Weggaan leek makkelijk, maar was in de praktijk een moeilijk te nemen stap. De
laag opgeleide armen beschikten doorgaans niet over kennis of kennissen die zicht
gaven op een kansrijke bestemming.
Om geld te kunnen lenen was doorgaans een onderpand nodig. Het ligt niet erg
voor de hand dat veel armen goederen van waarde bezaten die als onderpand te
gebruiken waren.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat een aantal armen hun toevlucht zocht in
criminaliteit, zoals diefstal, prostitutie en bedelarij. Dit laatste werd al in de 18e
eeuw door het stadsbestuur gezien als een probleem waartegen maatregelen
verordonneerd werden. Niettemin kwam bedelarij in de eerste helft van de 19e
eeuw nog veelvuldig voor in Zierikzee.
Stofregen na de Franse overheersing: Armoe troef voor de blijvers
Met uitzondering van Izaak, wiens positie al werd beschreven, golden de geschetste
treurige omstandigheden ook voor de leden van de familie Stofregen. Zo werd voor
Willem Stofregen het huis aan de Breedstraat vermoedelijk langzamerhand te duur.
Mogelijk had dat ook iets te maken met het overlijden van zijn vrouw in 1814. In elk
geval deed hij de woning rond 1815 van de hand en kocht iets veel eenvoudigere.
Dit huisje was slechts enkele tientallen meters verderop gelegen aan het Gat van
Westnoordwesten. Willem zag daarna kans het hoofd boven water te houden en
overleed in 1824. Zijn inwonende dochters erfden het huis en bleven er wonen.
Over deze dames later meer.
Anthonie Stofregen had zich ook weten te redden. Gedurende de loop van de Franse
overheersing was hij weer op de wal gaan werken. In 1811 was hij nog dagloner,
maar een jaar later had Antonie zijn oude vak van metselaar weer opgepakt. Het
volgende decennium bleef hij met vrouw en kinderen wonen in zijn huis Breedstraat
10. Daarna ging ook hij naar iets eenvoudigere verhuizen. Hij kocht op 18 april 1821
van Charel Lodewijk Warnier een huis gelegen aan de zuidzijde van het Gat van
Westnoordwesten. Deze woning bezat hij nog bij zijn overlijden in 1830. Het huisje
werd door zijn erfgenamen op 5 maart 1833 verkocht aan Christina Fakes voor het
bedrag van tien gulden.
Andries Stofregen junior was tegen het einde van de Franse tijd nog steeds werkzaam
als metselaar en had in dat vak zelfs meer werk dan zijn broer Izaak, zo bleek uit de
aanslag voor de patentbelasting. Andries junior was toen al tien jaar gehuwd met
Elisabeth Schultz en woonde tot omstreeks 1830 met zijn gezin in een eigen huis,
gelegen aan de noordzijde van de Regenboogstraat op de hoek van de Raamstraat
71