tuin' die tot 1783 eigendom was van Marinus Jan dejonge, gehuwd met Digna Cornelia Keetlaer. Tussen beide lag Het Zonnehof. Rond het midden van de achttiende eeuw bestond deze tuin uit een klein perceel met een siertuin en vijver. Willem van den Bussche, notaris en lid van het stadsbestuur, was vermoedelijk de eerste eigenaar ervan. Na het overlijden van de ongehuwde Van den Bussche erfde de arts Job Baster de tuin met de boomgaard. Deze breidde hem uit met de aangrenzende percelen en liet er enkele vijvers aanleggen. In een daarvan kweekte hij goudvissen; Baster was een van de eersten in Nederland die dat met succes deed en ontleende er veel bekendheid aan.10 De tuinen waren vooral in bezit van winkeliers, ambachtsbazen, chirurgijns en stedelijke beambten. Daarnaast vinden we ook twee kerkorganisten als tuineigenaars. Meester Anthony Smeulders bezat in 1666 naast een huis tussen de Meelstraat en Poststraat, 'een hoff staende in de Lange Padt, groot 39 roeden'. Een 'hoff met een huysjen daerin' aan de westzijde van het Vrije was in 1679 eigendom van de organist Niclaes de Wale.11 Het feit dat er zo dichtbij en zelfs binnen de stad buitenverblijven waren te vinden, plaatst overigens wel een vraagteken bij de veelgehoorde bewering dat buitenplaatsen nu juist ontstonden omdat mensen in de zomers de drukke stinkende stad wilden ontvluchten. In de canon van de Zeeuwse geschiedenis staat deze reden zelfs als een van de belangrijkste aanleidingen voor het ontstaan van buitenplaatsen aangegeven. Kennelijk vormde de stadslucht voor grote groepen middenstanders geen dringende reden om hun pleziertuinen wat verder weg te leggen. Dit gold niet alleen voor de Zierikzeese tuineigenaren maar evenzeer voor die van nagenoeg elke andere Neder landse stad met tuinengebieden erbij. Wel moet gezegd dat langs de Scheepstim- merdijk en aan de dijken naar het Sas voor zover bekend geen tuinen te vinden waren. De aanwezigheid van scheepswerven, teerhuizen en zoutziederijen daar, met alle stank en lawaai die erbij horen, maakte die streek waarschijnlijk ook niet aantrekkelijk voor buitenverblijven. Lange Pad In de noordoosthoek van de stad, binnen de wallen, kwam rond het midden van de zeventiende eeuw een gebied tot ontwikkeling dat speciaal werd ingericht voor pleziertuinen. Icings het Vrije en het Jannewekken, waar in de vijftiende eeuw het Driekoningenklooster van de kanunnikessen had gelegen, verschenen verschillende grotere en kleinere tuinen. Op de stadsplattegrond van Roman is bovendien een recht pad te zien dat vanaf het Jannewekken noordwaarts loopt naar de molen op de stadswal. Aan weerszijden van dit pad liggen tuinen en een enkele boomgaard. Het pad is aan de straatzijde afgesloten met een poort. Dit doet vermoeden dat de aanleg van het pad een particuliere onderneming was waarbij de deelnemers, de eigenaars van de aangrenzende tuinen, elk een sleutel bezaten. Dit pad moet zijn aangelegd na het midden van de zeventiende eeuw, want op de stadsplattegrond in Blaeu is het nog niet te zien. Het draagt de naam Lange Pad en is tegenwoordig nog steeds aanwezig. Een dergelijke laan is voor Zeeland betrekkelijk bijzonder maar elders kwamen ze vaker voor. Bij verschillende steden noopte ruimtegebrek binnen de wallen het stadsbestuur ertoe om buiten de stad lanen aan te leggen en de percelen daarlangs te verkavelen ten behoeve van tuinen en kleine industrieën. Rond Rotterdam was dit al aan het eind van de zestiende eeuw het geval en verschenen er omstreeks het midden van de zeventiende eeuw nog enkele lanen. Tot ver in de negentiende eeuw bleven deze bestaan. Deze lanen hadden eigen reglementen en meestal een toezicht houder die soms ook een deel van het onderhoud verrichtte.12 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2011 | | pagina 11