afloop weer bij de gildeknaap worden ingeleverd. Zo kon de presentie eenvoudig
worden gecontroleerd. Wie verzuimde kreeg een boete ten bate van de gildekas.
De gildeknaap ontving voor zijn bemoeienis een wat karig traktement van vijftien
schellingen per jaar, dat werd betaald uit de gildekas.
Het functioneren van het gilde en het gildebestuur (alsmede de keuze van de
bestuursleden) stond onder nauwlettend toezicht van het stadsbestuur in de
persoon van de overdeken. Deze was lid van het stadsbestuur (de vroedschap) en
geen ambachtsman. Wanneer er een vacature kwam voor de post van overdeken van
een bepaald gilde, kozen de leden van het stadsbestuur iemand uit hun midden.
De omgang tussen ambachtsman en regent, de deken en de overdeken, luisterde
nauw. Bij veel zaken moest de deken van het metselaarsgilde vooraf overleg plegen
met zijn overdeken, alvorens iets te mogen besluiten. Een voorbeeld hiervan was
het vaststellen van een datum voor een gildedag. Toen deken Nicolaas van der
Schelde zich daarbij in 1755 teveel vrijheid veroorloofde, voelde overdeken Cornelis
Mulock (oud-burgemeester en overdeken 1742-1774) zich op de tenen getrapt en
kwam er ruzie, die vervolgens door het stadsbestuur moest worden beslecht.
De gildebroeders
Aan het begin van de achttiende eeuw waren er 27 gildebroeders of vrijbazen
(kortweg bazen)4 te Zierikzee. Dit aantal nam daarna met de helft af en schommelde
sinds het midden van de eeuw tussen de dertien en vijftien, zoals te zien is in de
tabel. Hierin zijn de namen van de gildebroeders vermeld in de volgorde zoals
aangetroffen in de rekeningen van het metselaarsgilde.5
Hoe werd je nu eigenlijk gildebroeder? Gildebroeders waren degenen die, nadat zij
tenminste drie jaar als jongen en knecht bij een metselaarsbaas in de leer waren
geweest, met goed gevolg een proeve van bekwaamheid als meester-metselaar
hadden afgelegd ten overstaan van overdeken, deken en ommegangers van het
metselaarsgilde.
De kandidaat kon voor het afleggen van zijn proef
kiezen uit twee mogelijkheden: Het metselen van
een stenen poort wijd vier voet, "ter dikte van een
heelen steen, overwelfd met een hol biljoen"
(met een ronde boog in plaats van rechte hoeken)
of het driekant van een topgevel met kantelen en
bovenop de gevel een vierkant hoofd. Van de
stenen poortjes zijn te Zierikzee nog drie
voorbeelden aanwezig. De proef die Daniël Bal in
1749 maakte, staat tegenwoordig in de Raamstraat
en Marinus Lookman rondde in 1761 zijn
opleiding af met het metselen van het poortje dat
nu staat in de Paternosterstraat. Het derde
gildepoortje, dat door een onbekende in de
achttiende eeuw gemaakt is, staat als enige nog
op de oorspronkelijke plaats aan de westzijde van
de Venkelstraat en geeft toegang tot een
brandpad.6
23
Gildepoortje aan de westzijde van de Venkelstraat bij
nummer 22 Foto auteur, 2010)