In de tabel zijn steeds de hoogst vermelde lonen uit een bepaald jaar opgenomen.
Buiten beschouwing is gelaten dat metselaarslonen per seizoen konden verschillen
in verband met de verschillen in werktijd. In sommige bronnen is onderscheid
gemaakt tussen zomerloon, voorjaars/herfstloon en winterloon. Evenmin is hier
ingegaan op de (soms aanzienlijke) verschillen in loon gebaseerd op de mate van
vakbekwaamheid. Zo werd in Alkmaar aan een ervaren meesterknecht hetzelfde
betaald als aan zijn baas, de meester-metselaar.17
Opvallend is dat de metselaarsionen in de beschouwde periode van honderd jaar
nagenoeg constant bleven.
Overigens kan hetzelfde gezegd worden van de lonen van hun belangrijkste partners
in de bouw, de timmerlieden, die ook qua hoogte in dezelfde orde van grootte lagen
als die van de metselaars.
De welstand van meest er-metselaars in de tweede helft van de 18e eeuw
Hoewel de voorafgaande twee paragrafen enig inzicht geven in werkvolume en
loon, weten we nog weinig over de welstand van de metselaars. Er zijn niet veel
bronnen meer beschikbaar die ons daarvan een indruk kunnen geven. Voor de stad
Zierikzee zijn we vooral aangewezen op het kohier van het familiegeld, een belasting
die voor een belangrijk deel gebaseerd was op de hoogte van het inkomen van het
gezinshoofd.
Het familiegeld in Zeeland werd in 1759 opnieuw geregeld, waarbij 28 belastingklassen
werden ingesteld. In de hoogste 24 klassen zijn te Zierikzee geen metselaars
aangetroffen. In de 25ste klasse werd men aangeslagen als men een vermogen had
boven de 2000 gulden, of bij mindere gegoedheid een jaarlijks inkomen van 500
gulden, in de 26ste klasse werd men aangeslagen als men een vermogen tussen de
1.000 en 2.000 bezat, of een jaarinkomen genoot van tenminste 300 en maximaal 500
gulden. In de 27ste klasse werd men aangeslagen als men een vermogen tussen de
600 en 1.000 gulden bezat, of een jaarinkomen genoot van tenminste 200 en
maximaal 300 gulden. De laagste belastingklasse was de 28ste klasse. Hieronder viel
iedereen die niet onder de hogere klassen kon worden aangeslagen. Iedereen in
deze klasse moest hetzelfde vaste bedrag per jaar betalen: tien stuivers. Vrijgesteld
van betaling waren gealimenteerden en alle huisgezinnen waarvan 'man noch vrouw
enig "beneficie" (bepaaldelijk het lidmaatschap in eenig gilde), hetzij van een
stedelijk bestuur, hetzij van eenige corporatie genoot.' Bij de bepaling van inkomsten
werd een korting toegestaan voor reële lasten met betrekking tot de eigendom van
onroerend goed.ls Het familiegeld was bedoeld als belasting voor iedereen. In de
praktijk pakte dat anders uit. Bijvoorbeeld over het jaar 1793 werden 464 in de stad
wonende gezinshoofden aangeslagen. Dat is slechts 30% uitgaande van een
inwonertal van ongeveer 6100 en een gemiddelde gezinsgrootte van vier personen.
De rest was dus te arm. Deze situatie verschilde overigens niet veel van die van
bijvoorbeeld Goes, waar over het jaar 1784 ook slechts 30 van de gezinshoofden
werd aangeslagen om familiegeld te betalen.19
Om een indruk van de welstand van metselaarsbazen te krijgen is in de tabel:
"Gildebroeders of Vrijbazen te Zierikzee van 1753 tot 1803" voor acht verschillende
jaren gekeken of de meester-metselaars die volgens de rekeningen van het
metselaarsgilde hun bedrijf uitoefenden, aangeslagen werden voor het familiegeld,
en zo ja in welke klasse. In 1753 werd ca. 80% van de vrijbazen aangeslagen voor het
familiegeld, aan het einde van de achttiende eeuw nog slechts ongeveer 50%. Van
deze groep aangeslagenen werd toen 75% in de laagste klasse belast en de overigen
30