steden.35 Misschien hield dit verband met het feit dat het loon was gebaseerd op een
werkdag van tien uur. Elders waren ook nog werkdagen van twaalf uur, zoals in de
gildetijd.
Tot slot nog het vertier. Met het wegvallen van de feestelijke gildedagen, waren de
bazen nu meer aangewezen op dezelfde gelegenheden als de knechts. De jaarlijks
kermis speelde hierbij een belangrijke rol. Op de openingsdag, de eerste maandag
van september, was het gebruik dat vrijwel alle ambachtslieden, zowel bazen als
knechts, zich te buiten gingen aan drank.36
Veranderingen op til
In geheel Nederland was in de eerste decennia van de negentiende eeuw te weinig
bouwactiviteit en omdat tegelijk de bevolking groeide, ontstond een steeds
drukkender probleem. In 1828 besloot de regering dat maatregelen nodig waren om
te voorzien in de behoefte aan behoorlijke huisvesting, in het bijzonder voor de
"midden - en geringere klassen" der ingezetenen. Ook werd nadrukkelijk rekening
gehouden met de gunstige invloed die een toename van de bouwactiviteit zou
hebben voor de nijverheid in het algemeen, maar ook de verbetering van de
bestaansmogelijkheden van de werklieden in de bouw. Daarnaast was van belang
dat nieuwbouw het aanzien van de steden zou verfraaien. Dat was geen overbodige
luxe. Zo waren te Middelburg de meeste arbeiderswoningen verkrot. Om de
bouwactiviteit te stimuleren, werd met een ruime Kamermeerderheid een wet
aangenomen die de vrijstelling van de grondbelasting verruimde.37
De wet lijkt weinig effect gesorteerd te hebben. Twee decennia later waren de
gevolgen van de te geringe bouwactiviteit duidelijk te zien aan een groot deel van de
stedelijke bebouwing. De huizen van de arbeidende klasse waren van slechte
kwaliteit en er was sprake van veel achterstallig onderhoud en verval.3" Het waren
dan ook niet particulieren, maar vooral de overheid die in de loop van de eeuw
zorgde voor vergroting van de werkgelegenheid in de bouw met opdrachten op het
terrein van verbetering van de infrastructuur.39 Een grote opdrachtgever als de Genie
had uniforme voorwaarden opgesteld voor cle uitvoering van werken.
Door dit alles ging de wijze van betalen veranderen. Naarmate de eeuw vorderde
zien we steeds vaker dat Zierikzeese ambachtslieden per uur werden betaald in
plaats van per dag. Dit uurloon bedroeg omstreeks 1840 ten hoogste 13 cent. Bij een
werkdag van 10 a 12 uur komen we dan op een maximaal dagloon van ongeveer 1,30
tot 1,35 gulden, ongeveer hetzelfde niveau als in 1823. Maar als het werk geen volle
dag in beslag nam, betekende deze verandering dus minder loon. Bovendien
verkeerden ambachtslieden in voortdurende onzekerheid of zij na afloop van een
karwei tijdig weer een nieuwe opdracht zouden krijgen. Dat was wél nodig, omdat
de lonen (ook bij voldoende werkaanbod) niet hoog genoeg waren om reserves op
te bouwen. Dit alles klemde te meer, omdat er relatief weinig vraag was naar arbeid
in de eerste helft van de negentiende eeuw.
Het was al met al niet makkelijk om rond te komen. Al in 1816 constateerde Minister
van Staat Gijsbert Karei graaf van Hogendorp, dat de inkomsten van een ambachtsman
onvoldoende waren om een talrijk gezin te onderhouden. Dat werd er niet beter op
in de jaren daarna. Terwijl de lonen nog steeds stabiel bleven, stegen de prijzen van
de noodzakelijke levensbehoeften. De ambachtslieden kregen dus steeds minder
financiële armslag en hadden grote moeite om in hun elementaire behoeften te
kunnen voorzien. Ook te Zierikzee was dit het geval.40 Drie decennia later was dit
nog steeds zo. De Middelburgse stadsgeneesheer Coronel stelde medio negentiende
34