nemen. Degenen, die daarvan gebruik maakten, moesten zes gulden per jaar betalen aan het weduwefonds. Het besluit was genomen op verzoek van het trekkende lid C.J Berwald die op dat moment met zijn schip uitsluitend op de rivieren voer. De wijziging van 1886 betrof de benoeming van commissarissen. Zeehandelaren waren er niet meer en de tijd zou spoedig aanbreken dat er ook geen voldoende aantal oud-schippers of stuurlieden zou zijn, dat deelnemer was in het fonds. Daarom werd bepaald dat, indien deze twee categorieën zouden ontbreken, ook andere geschikt geoordeelde personen voor benoeming konden worden aanbevolen. Zierikzee was in de negentiende eeuw opnieuw de thuishaven van een koop vaardijvloot, maar deze bleef bescheiden van omvang. Voor de grote handelsvaart werden in de periode 1840-1875 in totaal veertien schepen uitgereed door de Zierikzeese rederijen van H.W. Ie Sage ten Broek, De Jonge Keller en M.C. de Crane Zoon. Voor de kleine handelsvaart lieten de twee laatstgenoemde rederijen zes schepen varen. De twee scheepswerven, die in 1838 en 1840 waren gesticht, waren vanwege het mislukken van de pogingen om Zierikzee opnieuw tot een visserijhaven te maken, gericht op de bouw van koopvaardijschepen, die voor ongeveer de helft in opdracht van Zierikzeese reders werden gebouwd. In totaal 33 schepen liepen van de beide werven van stapel. De Slavenkas vervulde voor de koopvaardij een belangrijke rol omdat de voordelen voor de zeelieden aantrekkeli j k warenZij wisten zich verzekerd van een aantrekkeli j ke oudedagsvoorziening. Dat kwam vooral door het royale kapitaal waarover de Slavenkas beschikte. In 1852 bedroeg de nominale waarde van het belegde kapitaal 85.400 gulden. Voor wethouder jhr. W.D. de Jonge, tevens reder, was het gebruik van de gelden een doorn in het oog. Hij gaf zijn mening in 1852 in een briefje, dat vermoedelijk was gericht aan gemeentesecretaris mr. W.J.P. Kroef. De Jonge wilde het fonds graag gebruikt zien voor het stimuleren van de zeevaart. Vooral het feit dat de deelhebbers in het fonds vrijwel allen zeelieden in dienst van de firma M.C. de Crane en zoon waren, gaf aanleiding tot een felle toon. Om daaraan een einde te maken stelde hij voor eerst uit te maken of de Slavenkas eigendom was van de gemeente Zierikzee. Immers het stadsbestuur had het fonds opgericht. Gemeentesecretaris Kroef heeft zich, zoals blijkt uit een vel met aanteke ningen, verdiept in de financiën en het beheer van de Slavenkas. Van verdere initiatieven blijkt niets. Het feit dat M.C. de Crane tevens burgemeester van Zierikzee en president-commissaris van de Slavenkas was, zal verdere actie niet gemakkelijk hebben gemaakt. 46 M.C. de Crane (1773-1865), burgemeester van Zierikzee, 1816-1824, 1827-1854; commissaris van de Slavenkas, 1820-1865, vanaf 1848 president-commissaris (Collectie Gemeente archief Schouwen-Duiveland, Zierikzee, THA 0138). Het schilderij bevindt zich in de collectie van het Stadhuismuseum te Zierikzee.

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2011 | | pagina 48