Schoolzciken Enkele keren worden er in de raad ook interne schoolzaken aan de orde gesteld waarover Hubregtse als hoofd der school wordt aangesproken. Zo spreekt raadslid Van de Vate in de vergadering van 27 november 1882 de wenselijkheid uit 'om het onderwijs in den zang op de school in dien zin te doen geven, dat het strekt tot eene goede grondslag van het kerkgezang.' De voorzitter zal deze wens aan het school hoofd kenbaar maken en hem tevens verzoeken 'om eene andere richting aan zijn onderwijs in de zang te geven'. In de volgende raadsvergadering doet de burge meester verslag van zijn gesprek met de meester. Hij heeft hem verzocht om het zangonderwijs zo te geven dat het bevorderlijk is voor de gewone kerkzang. Verder 'heeft hij hem in ernstige overweging gegeven de vroegere methode, de zg. Franse, op school toe te passen, zoals die door uitstekende zangverenigingen wordt gevolgd en door deskundigen als de beste wordt gehouden'. Hubregtse laat zich niet om praten en blijft 'bij zijn tegenwoordige leerwijze, de Duitse methode.' In de verga dering van 6 september 1892 stelt raadslid Heule de vraag: "Als de vakantie is beëin digd moet dan niet met de gewone werkzaamheden worden voortgegaan?" Hij heeft de ondervinding dat in de eerste weken na de vakantie 'onbeduidend werk' is ver richt. Hij staaft dit met bewijzen. Het antwoord op zijn brief aan het schoolhoofd heeft hem helemaal niet bevredigd. De burgemeester verdedigt meester Hubregtse door te stellen dat het onderwijs klassikaal wordt gegeven en bij groot schoolver zuim niet te snel met de leerstof kan worden doorgegaan. 'Herhaling heeft zeker zin.' Nog een schoolorganisatorische zaak waarop de hoofdonderwijzer wordt aan gesproken in de raad komt aan de orde op 17 juli 1911. Door ziekte van meester Griep, de derde leerkracht, is zijn klas naar huis gestuurd. Dit heeft in de gemeente ontevredenheid gewekt. Hubregtse heeft hierop geantwoord, dat hij als hoofd der school het recht en de plicht heeft de inwendige aangelegenheden van de school zo te regelen 'als het meest bevorderlijk is aan de belangen van het onderwijs. Ik laat mij niet leiden door de mening van totaal onbevoegden en ontevredenen.' Onderwijzersgezelschap Westelijk-Schouwen Als meester Hubregtse naar Burgh komt is hij de eerste jaren de enige leerkracht aan de school. Het is begrijpelijk dat hij zich spoedig aanmeldt als lid van het Onder wijzersgezelschap Westelijk-Schouwen, opgericht in 1815. Tijdens de maandelijkse bijeenkomsten kan hij zijn collega's leren kennen, ervaringen uitwisselen en zijn vakbekwaamheid vergroten door de lezingen die de leden bij toerbeurt houden. In de vergadering van 10 mei 1879 wordt de nieuwe hoofdonderwijzer van Burgh met algemene stemmen als lid aangenomen. De voorzitter begroet hem met ingenomen heid als 'een waardig opvolger van de nu rustende Van der Jagt als een werkzaam lid onzes Gezelschap'. Dat hij een werkzaam aandeel in de vergaderingen ambieert blijkt al in de volgende bijeenkomst als Hubregtse zich aanbiedt om de jaarvergadering van het arrondissement Zierikzee op 27 juni 1879 in Oosterland bij te wonen. Het nieuwe lid neemt ook op zich om voor de volgende vergadering 'enige vraagpunten in te leiden en te bespreken'. In deze bijeenkomst op 12 juli in Serooskerke blijkt er alleen tijd te zijn voor het eerste punt: 'In hoeverre hebben de gedichten van De Genestet waarde, zowel voor de onderwijzer als zodanig als voor de jeugd?' Hubregtse toont aan: 'met opneming en aanwijzing van onderscheidene gedichten dat deze vanwege hun opvoedkundige strekking en voor de onderwijzer en voor de jeugd van grote waarde zijn en een heilzame invloed kunnen hebben'. Zijn andere punten: 'De verklaring van de stereoscoop' en 'Enkele opvoedkundige voorschriften uit 65

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2011 | | pagina 67