heid verrijkt is geworden, die het gemis aan
brandstof, wanneer de fabriek volledig in
werking zal zijn, deze winter voor een niet
gering deel zal doen opheffen. Wij hopen dat
de fabriek aan de verwachtingen, die men
van haar koestert zal beantwoorden en tot nut
der ingezetenen niet alleen zal tonen levens
vatbaar te zijn, maar weldra een bloeiende
instelling zal worden". Een nieuwe industrie,
die aan 20 werknemers arbeid zou gaan ver
schaffen, deed haar intrede in Zierikzee.
Hoewel stoffig en lawaaiig, was ze (volgens
de pers) meer dan welkom. Van Pagé liet zijn
bedrijf omzetten in een naamloze vennoot
schap. Op 2 augustus 1918 werd de N.V.
Zierikzeesche Brikettenfabriek opgericht bij
de Zierikzeese notaris H.J. van Nouhuys. De
N.V. werd ook eigenaar van het terrein.
De N. V. aan het werk
In de praktijk gaf de fabriek zeer veel De Pottebakkersstraat,
gezien vanuit de Sint
overlast. Dit blijkt vooral uit het feit dat op Domusstraat. (Collectie L.E. Blikman).
19 augustus omwonenden een brief schreven
naar B. en W. met de vraag om eens ontvangen te mogen worden om te praten over
de hinder die ze van de fabriek ondervonden. Deze keer waren het de dames uit de
buurt, die hun huishouden zagen 'bederven' door de fabriek. Op 4 september 1918
werden de dames J.P. van der Mersch-de Savornin Lohman, M. Panny-Boogerd,
M.J. Brandenburg-Bienefeld—J. Mulock Houwer-Bijbau, S. Biermasz-Kramer, H.E.
Legemaat-de Vos, J. Geluk- Smallegange, M. Koole, E. Lomars-Bakker enj. Ribbens-
Enzlin ontvangen ten stadhuize. Van deze bespreking is geen verslag bewaard
gebleven, maar alleen al het feit dat zelfs de dames in opstand kwamen, geeft
duidelijk aan dat het niet zo rooskleurig verliep als Van Pagé had voorgespiegeld.
Ook verder liep het imago van de brikettenfabriek deuken op. In november 1918
gingen er geruchten dat de plaatselijke afdeling van het Kolenbureau haar werk niet
goed deed. Er werd beweerd dat er een grote partij antraciet zoek was en dat
dagelijks 2400 kilo brandhout, bestemd voor de inwoners van Zierikzee, aan de
brikettenfabriek werd geleverd.
De buurtbewoners (H.A. Geluk c.s.) schreven op 23 oktober 1918 een zeer kritische
brief naar de Raad van State. "Wat een onzinnige beweringen dat een brikettenfabriek
geen overlast zou gevenDe burgemeester had de panden en erven van de aan wonenden
(Lomars en Brandenburg) bezocht en geconstateerd dat het een onhoudbare toestand
was. De dames hadden niet te veel geklaagd over de overlast. De panden waren
duidelijk in waarde verminderd, de fabriek werkte ten koste van de rust en gezondheid
van de omwonenden. Al in het begin werd geopperd dat het terrein te klein was en dat
was inderdaad het geval. Het straatje van drie meter breed was vaak onbegaanbaar.
Boerenwagens stonden te lossen en te laden en de hele dag liepen er mensen met
kruiwagens rond. Ze tekenden bezwaar aan tegen de tijdelijke vergunning." Ook de
heer P.W. Panny wendde zich tot de Raad van State. Uit zijn brief blijkt dat het vuil zich
verzamelde tot in de keukens en kamers. Men kon niet luchten en het lawaai was
85