DE EERSTE ZOMERHUIZEN IN WESTENSCHOUWEN 1918-1943 door Edzard F.G.M. Gelderman Aan het begin van de twintigste eeuw was Westenschouwen nog vrijwel - om in bijbelse termen te spreken - 'woest en ledig'. De oude glorie van de gelijknamige havenplaats was al lang vervlogen. De haven, van waaruit haring werd gevangen en handel werd gedreven met de Oostzeelanden, Engeland, Schotland, Frankrijk en Spanje, verzandde rond het eind van de 15e eeuw. De handeldrijvende inwoners vertrokken om elders hun geluk te beproeven, de huizen en de kerk werden van lieverlee afgebroken, de kerktoren tot slot in 1845. Een klein aantal inwoners, boeren en arbeiders, resteerde. In 1816 werd de zelfstandige gemeente Westenschouwen wegens zijn geringe omvang samengevoegd met de gemeente Burgh. Rond 1900 bestond de bebouwing van Westenschouwen in hoofdzaak uit boerderijen: Hoeve Duinoord aan de Steenweg, Toledo's hoeve aan de Westenschouwenseweg, Van Zuijenshoeve en de hoeve Abelen aan de Lageweg. Op het 'groentje' bevonden zich het oude rechthuis, dat in 1805 door het Armbestuur van Westenschouwen van de ambachtsheer mr. W.C. de Crane was gekocht, en een aantal andere antieke huisjes. Om het minuscule Westenschouwen heen lagen in het begin van de 20e eeuw slechts landbouwgrond en de overweldigende natuur van de duinen, het strand en de zee. Wie had daar oog voor en zou er willen verblijven? De locale bewoners zagen er vooral een agrarische bron van inkomsten in en zullen er met ontzag God- en zeevrezend mee hebben geleefd. Nieuwe tijden Rond de eeuwwisseling naar de twintigste eeuw deed zich in Europa een ontwikkeling voor die ertoe leidde dat de mens zich meer en meer bewust werd van de natuur om zich heen en van de betekenis daarvan voor zijn dagelijks leven. Meer en meer koesterde men een ideaalbeeld van het gezonde buitenleven. Aandacht voor de schoonheid en weldadige rust van de stille natuur groeide vooral aan het einde van de 19e eeuw, zoals de historica Ileen Montijn beschrijft in haar boek Naar Buiten! Het verlangen naar landelijkheid in de negentiende en twintigste eeuw uit 2002. In vroeger tijden kon vooral een select gezelschap zich permitteren de natuur in te trekken door op jacht te gaan of met een rijtuigje wat te gaan spelevaren. Gefortuneerden bouwden vooral in de 17e en 18e eeuw fraaie buitenplaatsen voor zomers verblijf en richtten elegante tuinen in buiten de stad. Op Schouwen is Schuddebeurs een goed voorbeeld: het Arkadië van Zierikzee. Nu ontstond in steeds bredere kring een verlangen de drukte en benauwdheid van de stad te ontvluchten en naar buiten te gaan, de rust en de stilte van het platteland op te zoeken. Meer en meer realiseerde men zich dat het leven in de drukke en vaak onhygiënische stad, opgesloten als deze lag in zijn nutteloos geworden stadswallen, slecht was voor de gezondheid. Het leven in de stad was gejaagd, oppervlakkig en moreel riskant. Het was nodig eruit te trekken, de frisse lucht in. De nutteloos geworden stadsmuren werden geslecht en de stadswallen werden tot frisse, groene stadsparken omgevormd. Deze parken kregen nieuwe namen, zoals in Zierikzee: het Slingerbos en de Wandeling. Degene die het zich kon veroorloven trok ook verder naar buiten om in de natuur te gaan wonen. Deze tendens leidde tot veranderingen van wooncultuur. In de natuur gelegen villawijken en tuindorpen werden ontworpen. Landelijk gelegen buitenhuizen verrezen her en der. Zo ook in Westenschouwen. 51

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2012 | | pagina 53