IN NEPTUNUS' EN SALACIA'S MIDDEN. DE MOSSELVISSERIJ OP SCHOUWEN-DUIVELAND TUSSEN 1911 EN 1947 door Arjan Otte Inleiding In 1623 schreef Adriaen Pietersz. van de Venne in de bundel 'Zeevsche Nagetael het volgende gedichtje: Haal mosslen, die men vangt in Zeeuwse watergronden, haal mosslen vors, en wit, en mals, en strijke vol, haal mosslen, groot en puik, die vollen ruime monden, haal mossen binnen schoon, maar buiten lijk een mol." Mosselen worden al lang gegeten, in Zeeland en ver er buiten. Maar wie op zoek gaat naar de geschiedenis van de mosselmannen en hun doen en laten, vindt weinig. Met dit artikel zal ik trachten dit hiaat te vullenCentraal staat de vraag hoe de mosselvisserij op Schouwen-Duiveland met name in Bruinisse en Zierikzee tussen 1911 en 1947 zich ontwikkelde. De relatief geringe oesterkweek wordt buiten beschouwing gelaten, evenals kleinere plaatsen zoals Brouwershaven en Haamstede waar slechts een enkeling op mosselen viste. Eerst volgt een schets van de situatie tot 1911, waarna de niet geringe invloed van de Eerste Wereldoorlog bekeken wordt, gevolgd door de jaren '20, nationaal en internationaal een periode van schijnbare economische voorspoed. De jaren '30 vormden de zwartste economische periode van de twintigste eeuw wat ook op de mosselvloot zijn weerslag had. Per vissersplaats wordt bekeken hoe de groei of krimp van de vloot verliep. De Tweede Wereldoorlog had een nog grotere impact. Schepen werden gevorderd, de broodwinning werd bedreigd, sommige boten kwamen terug, andere niet. Tot slot wordt bekeken hoe een en ander er na de oorlog voorstond. 1911 Een startpunt Als aanloop tot 1911 en startpunt van dit artikel moet een aantal zaken worden verhelderd. In het begin van de negentiende eeuw poogde Koning Willem I Nederland centraal te besturen, waarbij hij geregeld ingreep in het economisch leven, ook inzake de visserij. Op 26 augustus 1825 werd bij Koninklijk Besluit no. 66 het 'Bestuur der Visscherijen op de Zeeuwsche Stroomen' gesticht. Daarin werd bepaald dat er een register van vissersschepen moest komen. In artikel 13 van dit Koninklijk Besluit stond dat elke visser een consentakte (werkvergunning) moest kopen ter waarde van drie gulden. Het consentnummer moest duidelijk leesbaar op de achtersteven van de schepen worden aangebracht. Het bleef in dit geval bij goede voornemens, want het kleine ambtenarenapparaat was niet in staat een effectieve controle op de registratie uit te voeren. In de loop van de eeuw volgden diverse maatregelen om verwarringen op te lossen. Een voorbeeld was het Koninklijk Besluit van 7 februari 1868, waarmee voor het eerst de kunstmatige inrichting van oester- en mosselpercelen voor verpachting werd geregeld. Het Bestuur der Visscherijen op de Zeeuwsche Stroomen trachtte deze maatregel tegen te houden, maar het Ministerie van Financiën, waaronder de visserijzaken vielen, zette door. Daarmee kwam een eind aan de vrije visserij en begon het systematisch kweken van oesters en mosselen. 81

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2012 | | pagina 83