De Bruinisser vloot tijdens de Tweede Wereldoorlog De eerste bezettingsjaren verliepen in Nederland rustig, doordat de bezetter Nederland vooral met rust liet om het voor zich te winnen. Voor de Zeeuwse vissers gold dat niet, want net als voor het Nederlandse leger waren de vissersschepen ook voor de Duitse Wehrmacht bruikbaar. Al na enkele maanden werden de eerste schepen gevorderd. Uit archiefstukken blijkt dat de eerste schepen in september en oktober werden gevorderd, een moment waarop nog volop gevist werd. Het betrof de BRU 10, BRU 18, BRU 19, BRU 26, BRU 29, BRU 32, BRU 38, BRU 39, BRU 67, BRU 74, BRU 75, BRU 90 en BRU 130. In het schrijven van de Kriegsmarinedienststelle Rotterdam dat de Bruinisser burgemeester op 24 februari 1941 ontving, werden keurig het scheepsnummer, de eigenaar en de vorderingsvergoeding vermeld. Per dag werd vijf gulden uitgekeerd op voorwaarde dat het schip voor twaalf uur werd gevorderd, na dat tijdstip werd nog slechts de helft van dat bedrag betaald. H. Schikker was zijn BRU 74 al vroeg kwijt en kreeg/685,00, S. Kik van de BRU 38 moest zijn schip later inleveren en kreeg/487,50. Korte tijd later werden nog meer schepen gevorderd, waaronder de BRU 4, BRU 6, BRU 16 en BRU 40. In mei 1942 kwam een brief van de Kriegsmarine, waarin stond dat de eigenaren van deze vier schepen zich op 18 mei om 11.00 uur op de Parklaan nr. 16 te Rotterdam konden melden voor een bezichtiging van hun bezit, omdat de Kriegsmarine het terug wilde geven. Wensen met betrekking tot de ombouw moesten binnen vijf dagen schriftelijk met opgave 89 De BRU 45 Twee gebroeders van C.D. de Koning die in mei 1945 in Biervliet werd ver nietigd. (collectie j. de Koning)

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2012 | | pagina 91