Wanneer deze kosten, waarvan niet zeker is dat dit de totale herstelkosten waren,
worden afgezet tegen de aan het begin van de oorlog geschatte waarde van de BRU 40
mag dat fors heten. De Kriegsmarine schatte dat schip op/8.000 gulden, Van den Berg
zelf op ƒ15.000. Hoe dan ook: een investering van tweederde van de oorspronkelijke
waarde van het schip blijft groot. Zulke hoge kosten zijn voor geen enkele onderneming
op te brengen, maar dat hoefde ook niet. Uit een overzicht uit 1953 blijkt dat voor de
BRU 11 in maart 1946 een voorschot van 750 was uitgekeerd in het kader van de Wet
op de Materiële Oorlogsschade, waarmee de helft van de herstelkosten kon worden
gedekt. In 1953 werd een totaalbedrag van/9.008 goedgekeurd als herstel-, sleep- en
bergingskosten. De Commissie voor Nederlandse Binnenschepen in België keerde na
het voorschot van 750 het resterende bedrag van/8.258 uit. Alléén de BRU 11 kan
zoveel niet gekost hebbenhet lij kt er sterk op dat in één verklaring de schadevergoeding
voor de gehele firma Van den Berg werd gegoten, maar aantoonbaar is dat niet. Daarbij
moet worden aangetekend dat de naoorlogse gulden een heel andere waarde had dan
de vooroorlogse, zodat bedragen lastig te vergelijken zijn. Een vuistregel is dat wat in
1937 met 5.000 betaald kon worden, in 1947/10.000 kostte. Van den Berg had zijn
schepen weliswaar redelijk snel weer in handen, maar er kwam pas een eind aan de
rompslomp op 16 mei 1952 toen het definitieve bewijs van teruggave werd getekend,
zeven jaar na het einde van de oorlog.
De BRU 10 "Verandering' trof een heel ander lot. Rekeningen zijn daarvan niet
beschikbaar, maar in het gemeentearchief van Zierikzee bevindt zich het verslag van
het Provinciaal Comité Herstel Zeeuwsche vissersvloot. De eigenaar van de BRU 10,
Jumelet, ontdekte bij zijn evacuatie naar Dordrecht het casco van zijn schip bij
sloperij Rijsdijk-Boss te Hendrik-Ido-Ambacht. Na een bombardement te IJmuiden
95
De BRU 10 'Verandering' van de gebroeders Jumelet Dzn. (collectie I. Jumelet)