Zo gezegd, zo gedaan. Marga schreef het boek en Hilda verzon de moord en de intrige, die ze plaatste in een Nederlandse situatie. Hun bedoeling was simpel: 'Wij hebben geen ambities en willen de mensen een gezellig boek geven.' De dames oriënteerden zich ter plaatse om het verhaal zo levensecht mogelijk te maken. Centraal in de meeste boeken staat de Amsterdamse inspecteur Pieter Auguste Perquin, die volgens het klassieke patroon alle verdachte personen langsgaat om de schuldige van de moord te vinden. In verband met de alimentatie van Hilda Monsma wilden de schrijfsters onbekend zijn en niet op de voorgrond treden (hun honorarium moest geheim blijven). Ze waren wars van alle publiciteit en kozen voor een mansnaam, omdat ze dachten dat schrijvende vrouwen niet serieus werden genomen. De naam Martin Mons is afgeleid van Marga Monsma. Het debuut was Carnavalsmoord (1951). Zo'n boek schreven de zussen in drie maanden. Wanneer er onverwacht bezoek kwam, rukte Marga het vel uit de schrijfmachine en stopte dat in een lade. De verkoop lag gemiddeld op vijfduizend exemplaren per titel. Bij een detective die in het oosten des lands speelt, ging het bijna mis. Informatie over knoeierijen in het archief van de burgerlijke stand werd verwerkt in Perquin maakt fouten (1961). Na de publicatie werd een lek op het gemeentehuis van Almelo vermoed en dat leidde zelfs tot schriftelijke vragen door mr. E.G.M. Roolvink (kvp), lid van de Tweede Kamer. Bij uitzondering geven de dames Monsma dan een telefonisch interview, waarin ze van 'een stom toeval' spreken, gevolgd door de nogal pedante uitspraak: 'Wij hebben het al lang opgegeven om ons te verwonderen over de menselijke domheid.' In een van de boeken uit 1958 staat: 'Geen enkele figuur in dit boek is het portret van een heden ten dage levend mens en de gebeurtenissen, die er in worden beschreven, hebben nooit plaatsgehad.' Ook dit is een veel te stellige uitspraak. In de boekbesprekingen van Martin Mons in dag- en weekbladen wordt geschreven dat de intrige niet altijd sterk is, er geen strakke compositie valt te bekennen en de spreekwoordelijke donderslag bij heldere hemel vaak ontbreekt. De bekoring ervan ligt meer in de levendige beschrijving van het milieu en de personages en daarom blijft men doorlezen. De dames Monsma observeerden goed en hadden een scherp oog voor de regentenmentaliteit op het platteland. De gemeentepolitie is er niet slim en men arresteert vaak een stroper of zwerver, terwijl de dader uit het conservatieve establishment komt. Mijn zoon Gerrit verscheen in 1962 en werd noch in de Zierikzeesche Nieuwsbode noch in de Provinciale Zeeuwse Courant (pzc) aangekondigd of besproken. In 1963 informeerde de stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (cpnb) bij uitgeverij Sijthoff of de schrijver Martin Mons wellicht een novelle in portefeuille had die als boekenweekgeschenk kon worden uitgegeven. Dat paste echter niet in het werkschema van de zusters Monsma en de opdracht ging naar een ander. De boekenweek van 1964 begon op een schrikkeldag (29 februari) en het publiek mocht daarom iets ongewoons verwachten. Voor het eerst was het geschenk dat jaar een detectiveroman. Robert van Gulik schreef Vier vingers, zonder veel literaire waarde. In het najaar van 1962 verscheen Perquin maakt fouten als vervolgverhaal in de pzc en van juli tot augustus 1964 was in dezelfde krant de detective Stuivertje wisselen te lezen. In de jaren 1980 en 1981 is een aantal titels van Martin Mons nog herdrukt, maar daar zat Mijn zoon Gerrit niet bij. 101

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2013 | | pagina 103