Over de nieuwe collega werd binnen het lerarencorps wel gepraat. Zijn linkse
ideeën werden gewantrouwd, in het bijzonder door de leraar Engels R. Helmer, een
gewezen luitenant-kolonel. Harmsen werd in de gaten gehouden en de rector kreeg
nogal eens te maken met de Binnenlandse Veiligheids Dienst (bvd). Er kwamen
opvallend vaak inspecteurs op school om een les van Harmsen bij te wonen en
dat irriteerde hem op den duur. Toen de conciërge een keer binnentrad om de
absenten op te nemen, zei Harmsen: 'Er ontbreekt niemand, integendeel, ik heb er
een te veel.'
De herinneringen van Ger Harmsen in zijn autobiografie kloppen in grote lijnen
met de inhoud van Mijn zoon Gerrit. In de inmiddels openbare BVD-rapporten van
februari en maart 1957 staat slechts de moeilijke positie van intellectuelen in de
cpn vermeld en niets over Zierikzee. In de detective staan op vele bladzijden zeer
negatieve opmerkingen over het communisme en de 'agitator' Gerrit Schel met zijn
extreme ideeën. De zinnen lijken zo overgenomen uit het dagblad De Telegraaf, dat
de schrijfsters vermoedelijk elke dag in Den Haag lazen.
Vlak voor de zomervakantie op 4 juli 1961 promoveerde Ger Harmsen cum laude
op het proefschrift Blauwe en rode jeugd. Ontstaan, ontivikkeling en teruggang van
de Nederlandse jeugdbeweging tussen 1851 en 1940. Hij kreeg een dag vrij, 'maar
moest de verzuimde uren wel inhalen', meldde een zuinige Westendorp Boerma.
Ger Harmsen vertrok dat jaar naar het RC. Hooftlyceum in Amsterdam, werd na
enige jaren wetenschappelijk medewerker sociale geschiedenis op de Universiteit
van Amsterdam en in 1974 hoogleraar dialectische filosofie aan de Universiteit van
Groningen.
In 1992 werd Ger Harmsen voor zijn wetenschappelijke verdiensten benoemd tot
Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Deze koninklijke onderscheiding was
nog hoger dan die van zijn vroegere rector in Zierikzee: dat hadden de inwoners
van Zierikzee en de achterdochtige leraren en leraressen van het lyceum dertig jaar
eerder niet kunnen bedenken!
Het boek Mijn zoon Gerrit was volkomen onbekend bij de familie van Ger Harmsen
die ik ernaar vroeg. Verrassend genoeg waren ze niet geschokt door de inhoud.
Zijn dochter Jantien Harmsen schreef 'dat het heel onwaarschijnlijk is dat mijn vader
van dit boekje heeft af geweten'. En ook: 'Mijn vader zou het juist prachtig hebben
gevonden, en er zeker niet over gezwegen hebben.' Ze voegt hier zelfs aan toe:
'Verder was mijn vader dol op roddels, intrige en achterklap. Dus als zo'n boekje
uitkomt onder pseudoniem, zou hij zeker meegedaan hebben aan het raden wie
het geschreven had en wie wie was in het boekje. Hij had daar vast veel plezier
in gehad.' Wat volgens haar wel klopt in het boek is de waarneming dat waar
Harmsen verscheen, nogal eens ruzie ontstond. De familie is het erover eens dat
de schrijfsters Ger Harmsen zelf niet hebben gekend, want zijn karaktertekening
noemen ze oppervlakkig. De meesten vonden het zelfs grappig dat er van diens
vader een halfzachte dominee was gemaakt. De vader van Ger was juist een strenge,
stoere man en een overtuigd atheïst.
Wie informeerde Martin Mons?
De schrijfsters van Mijn zoon Gerrit moeten hun informatie gebaseerd hebben op
verhalen van een van de leraren van het Professor Zeemanlyceum. Volgens mijn
zegsman Gijs van den Ende heeft zijn leraar geschiedenis W.P. (Pirn) Martens tijdens
een reis naar de Pyreneeën omstreeks 1965 het boek Mijn zoon Gerrit genoemd en
ook uitgeleend. Martens vertelde Gijs dat het eigenlijk een sleutelroman was waarin
108