bazen in Middelburg, de Zeeuwse admiraliteitsraden, over het innemen van de mei en noordvaarders, 't welck alhier groote drouffenis maakt.23 Het stadsbestuur vroeg de predikanten al hun kennis en vaardigheden in te zetten om hun gemeenteleden een hart onder de riem te steken en tijdens een speciale biddag met zingen, bidden en andere godvruchtige oefeningen hen daarheen te leiden dat de 'goede gemeente' zich wilde verootmoedigen, haar zonden wilde belijden en te bidden dat Gods toorn van onze stad en lieve vaderland verder zou worden afgewend.24 Enkele dagen later stelde De Huybert ook raadpensionaris Johan de Witt schriftelijk op de hoogte van de aanval van de Engelse vloot die den X1III desselfs daraen met hare gansche gros in 't gesicht van onse eylanden en voor onse gaten hebben gekregen ende den XVdaraen des morgens 47 visboots met hare convoyers van dese haven hebben genomen, waerdoor onse goede stadt met hare getrouwe ingesetenen soodanigen swaren slach hebben gekregen, dat ick beducht sijn, dat het nauwelijcx sal te repareren sijn. God trooste alle bedroufde.K Daadkrachtig traden de Zierikzeese bestuurders op. Het Vissersgilde zegden zij alle steun toe. Ook de Zeeuwse Staten beloofden alle medewerking bij het terugkopen van de opgebrachte schepen. Twee weken later vond het eerste overleg tussen het stadsbestuur en het gildebestuur plaats over het herstellen ende weder oprichten van de jammerlijck geslagen visscherie.26 Allereerst riep men de bemiddeling in van Samuel Wallace en andere Schotse kooplieden van de Schotse stapel te Veere. Wallace' zoon zou in Aberdeen trachten te bemiddelen bij het terugkopen van de schepen. Gelijktijdig deed het gerucht de ronde dat David Thijssen, een Veerenaar die in Ostende woonde, de schepen al had opgekocht. Desondanks reisden vier Zierikeese stuurlieden naar Schotland. Waarschijnlijk was hun reis tevergeefs. Slechts van één reder is bekend dat hij in augustus 1653 een schip - zonder stadssteun - terugkocht. Wel slaagden de deken en de ommegangers erin een subsidieregeling los te krijgen voor hun gildenbroeders die een vissersschip op stapel wilden zetten. Zeven jaar lang ontvingen zij jaarlijks 60 gulden uit de stadskas.27 Het verdere verloop van de oorlog Op 12 en 13 juni 1653 wist admiraal Monck in de Slag bij Nieuwpoort opnieuw de Staatse vloot te bedwingen, waarna hij de Zeeuwse en Hollandse kust blokkeerde. Handel en visserij kwamen stil te liggen. Het gemor aan de wal nam steeds grotere vormen aan. Tijdgenoten, onder wie raadpensionaris Johan de Witt, legden direct een verband tussen de oorlogssituatie, de economie en de oproeren die in de zomermaanden van 1653 in diverse Hollandse steden uitbraken. In Zeeland beperkten de opstootjes zich tot Middelburg en Zierikzee. De Witt omschreef de situatie als volgt: De haringvangst staat stille, de rogge ende 't andere koren begint dapper te steigeren, uit alle 't welke wordt veroorzaakt dat duizenden van mensen, haar handen noch haar monden geen werk wetende te geven, beide gebruiken tot kwaad doen, de een tot plunderen ende roven, ende de ander tot calomniëren (kwaadspreken) ende lasterenT8 De admiraliteitscolleges lieten na de verloren Slag bij Nieuwpoort de teruggekeerde schepen in Zeeland, Holland en Friesland met grote spoed repareren en opnieuw uitrusten. Hoewel Tromp de admiraliteiten en de Staten-Generaal overstelpte met klachten over de kwaliteit van zijn schepen, over de tekortschietende bevoorrading en over de tekorten aan ervaren zeelieden, ging hij toch op 2 augustus 1653 naar zee. 27

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2013 | | pagina 29