die ons leerde hoe om anderen te geven, in het bijzonder wanneer onze kinderen
onze hulp vroegen, werd het ons heel duidelijk dat ons leven ons "IK" als offer
opeiste. Maar wij kregen kracht naarmate onze last zwaarder werd. Onze kracht en
evenwichtigheid vermeerderden naarmate het aantal van onze verplichtingen toenam;
- kracht en zelfstandigheid, de eigen gezonde dochters werden steeds kostbaarder en
zo verbonden met ons leven dat het leek alsof ze het leven zelf waren. We voelden
echter steeds dat het feit dat we hen bezaten ons in staat stelde af te wijken van
hetgeen onze plicht ons voorschreef en hoe vaak ze onze zinnelijkheid vleiden en hoe
zij voortdurend een gevaar vormden voor onze rust en geluk.
En nu zijn wij oud en grijs geworden. Hoopvol lachen en bittere teleurstelling,
mooie fantasieën en harde realiteit, warme genegenheid en wreed verscheurde
vriendschapsbanden en liefde hebben ons levenswijsheid gebracht. Het leven heeft
ons leren te begrijpen, maar hoeveel heeft ze van ons genomen! Wij ontvingen
wijze ervaringslessen, lessen die we eerder van anderen hoorden en die wij maar al
te graag accepteerden, maar die wij ons toen niet eigen maakten, niet in ons hart
opnamen noch ons deed fronsen.
Gelukkig ontnam het leven ons deze lessen niet. En toch heeft ervaring ons geleerd
dat er een valstrik gelegd kan worden door de luxe van gezondheid voor het
geluk van ouderen. Wie kent niet de bemoeizucht van één of andere oude man
of vrouw, met wie de jeugd zich met zo veel moeite kan verzoenen? Wie heeft
er niet vaak verbaasd gestaan over hun grote gehechtheid aan rijkdom? Gelukkig
zien wij minder vaak verliefde bejaarden, maar als wij ze zien, dan wekt het onze
afkeer op en lijkt het een dwaling van de natuur. Het zijn onechte vruchten in het
gezondheidsbeeld van bejaarden. Het is zeker mooier om de echte vruchten, die
groeien in het veld van het leven, te laten zien. En toch is dit een moeilijke taak;
want als we zeventig of tachtig zijn geworden, vragen wij ons vaak af: wat doen
wij hier eigenlijk?
Er wordt ook gezegd dat wij nog "kras" zijn, maar dat lijkt zo vreemd, zo hoffelijk
en schijnt alleen voor oude mensen te gelden. En werkelijk, wanneer wij naar
onszelf kijken, lijkt een ander woord nodig om onze lichamelijke vitaliteit tot
uitdrukking te brengen, terwijl de vroegere levendigheid en snelheid en onze
huidige stijve gewrichten, gebogen houding en onze strak afgemeten loop, over
het hoofd worden gezien. Wij kunnen niet ontkennen dat ondanks onze "krasheid"
wij versleten zijn. Als wij juristen zijn, zouden wij niet overweg kunnen met al die
nieuwe wetten en veranderde juridische principes, - wij, die gedurende vele jaren
de ouden gebruikten en ze van alle kanten bestudeerden. Als wij artsen zijn en
lezen over stethoscopen, over onze oog- en oorspiegels, microscopie, microben,
en scheikunde toegepast bij het diagnosticeren, gemengd met hiërogliefen, die
ons gewone water H,0 noemen, dan herkennen wij nauwelijks ons vak dat wij
vijftig jaar geleden begonnen.11 En wanneer wij geestelijken zijn. Oh jeetje, wat
een veranderingen! Geen persoonlijke duivel, geen drie-eenheid, geen geleerde
discussies over voorbestemming, - wat is er over van onze godsdienst? Als wij iets
nieuws proberen te leren dan vinden wij het moeilijk te bevatten en nog moeilijker
om het oude te vergeten. En aldus zijn wij ook in ons huiselijke bestaan uitgeput.
Nieuwe kleding en nieuw meubilair moge dan beter zijn, maar zijn vreemd en
ongemakkelijk in gebruik.
Literatuur? Dickens en Holmes zijn niet zoals de oudjes van vroeger. Wij spraken
gewoonlijk met onze buren over de oorlog en de indianen en over de handel die
we dreven in koffie en tabak, terwijl onze kinderen met open mond luisterden.
47