59
grondgebied te verplaatsen. De veldslag duurde zeven uur en was zeer bloedig. In
totaal sneuvelden 11 000 Franse en geallieerde militairen. Minstens 22 000 militairen
raakten gewond. Tot deze categorie hoorden ook de gebroeders De Jonge. Toen ze
zo ver opgeknapt waren dat ze vervoerd konden worden kwamen ze - verzwakt
en ernstig ziek - thuis. Marinus knapte na enige tijd op en herstelde op den duur.
Maar Job was veel zwaarder getroffen. Hij was verminkt en verlamd en werd niet
meer beter. Na tien jaar het bed nauwelijks te hebben verlaten, stierf hij.
Ja, de weg was inderdaad uitgestippeld voor Pieter Mogge. Natuurlijk moest hij
gaan studeren. Hij liet zich in 1717 als rechtenstudent inschrijven te Leiden, maar
een jaar later studeerde hij in Utrecht. L.E. verklaarde die overstap als volgt:
hij had er familie: zijn eenig germain nichtje Sabientje Mogge (1700-1768), woonde er
getrouwd met mr. Bonifacius Pous. Hij was er in een echt Zierikzeesch kringetje, want
ook Pous was een ware Zeeuw; een volle neef van o.a. Job en de anderen. Sabientje was
nog een heel jong ding, nauwelijks 18 jaar, een eenig kind altijd geweest, en zij zag den
jongen neef gaarne komen. Zij kibbelden samen wel eens over Zierikzee, dat zij klein en
afgelegen vond, en dat zij afbrak aan alle kanten, om Pieter te plagen. Pieter, die enkel
en alleen droomde van de grootheid van zijn vaderstad. Hij vond haar gedegenereerd!
Hij hield lange betoogen tegen haar over de macht en eer van haar en zijn geslacht,
over de voorrechten burger te zijn van een voorname stad, met lange Latijnsche zinnen
er tusschen, en zij luisterde zwijgend toe, behagelijk in haar leuningstoel, knabbelend
op tal van bonbons. Om - als hij eindelijke zweeg - met tintelende oogen te verklaren,
dat zij haar penchant (voorliefde) voor Utrecht bleef behouden en dat zij misschien naar
Zierikzee terug zou keeren, als Pieter de stad voornaam genoeg had gemaakt voor haar!
Maar zij waarschuwde hernvooruit; zij had heel wat ruimte en luxe nodig!
Al in 1719 keerde Mogge terug naar zijn geboortestad. Zijn vader was gestorven:
"Ik ga mij aan mijn stad wijden", zeide hij tegen Sabientje. Zij lachte ditmaal niet; hij leek
haar zoo groot, zoveel ouder in zijn zwart lakenschen rok, het regelmatig gevormde
gelaat ernstiger dan ooit. "Ik ben reeds tot heemraad van Schouwen gekozen", voegde
hij er waardig aan toe. De zorgen begonnen reeds te drukken. Zoo kwam hij terug
in Zierikzee, ook om als hoofd van het geslacht Mogge de belangen der familie te
behartigen. Hij woonde nu met zijn moeder en Leentje, want Wanna was getrouwd met
mr. Pieter Kemp.
Toen in 1722 Leentje stierf en in 1727 ook zijn moeder, bleef hij alleen achter in het
grote huis in de Meelstraat.
Toen de scherpste pijn verdoofd en verflauwd was, greep Pieter weer met moed naar zijn
boeken en voelde de levenslust terugkomen. Heel Zierikzee had hem nodig; in den
Raad kon men hem niet missen en al zijn bloedverwanten - de halve stad was familie van
hem - vroegen niets liever dan zijn gezelschap. Een Zeeuw is gezellig van aard en Pieter
kwam gaarne op alle soupeetjes en speelavondjes en huiselijke partijtjes die zij voor hem
aanrichtten. Als hij dan thuis kwam, was het wel stil in de lege kamers, maar hij ging
vroeg naar bed, heel geregeld, want zijn zwakke gezondheid moest hij ontzien. Hij leefde
op de klok en alles vond hij altijd op tijd gereed: zijn maaltijden, zijn gestopte pijpen, zijn
kamerjapon, zijn verwarmde bed, zijn warme wijn 's avonds. De menschen vonden
wel dat hij trouwen moest, en ook zijn eenige overgebleven oom, mr. Jan Danielsz.
Ockersse, heer van Dreischor, weduwnaar en kinderloos, wiens aangewezen erfgenaam
hij was, was van dezelfde mening. Behalve zijn oom jan Danielsz., waren al de broeders
zijner moeder ongehuwd overleden en zij hadden het toch best gehad in de wereld. Geen