Projectontwikkeling in crisistijd - de nv land- en
EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ NIEUW HAAMSTEDE
door dr. Jop Steenhof de Jong
Inleiding
In augustus 1929 arriveerden twee heren uit Den Haag, J. Tesselaar en J. Dussel,
op Schouwen-Duiveland. Ze waren gekomen op uitnodiging van de heer J.J. Cock,
directeur van de nv Insulaire Hypotheekbank in Zierikzee. Cock probeerde al
sinds 1925 ergens op Schouwen-Duiveland een vliegveld tot stand te brengen
om het eiland uit zijn isolement te verlossen. Hij zocht goedkope grond met een
goed draagvermogen zodat de vliegtuigen op onverhard terrein zouden kunnen
landen en opstijgen. Eerdere terreinen bij Zierikzee die hij op het oog had gehad
waren of onbruikbaar of veel te duur. Hij had nu een geschikt stuk land gevonden
waarvan de eigenaren wellicht tot verkoop bereid waren. Wat hij nodig had was
een geldschieter. Daarover sprak hij met een andere Zierikzeese notabele, notaris
J.S.L. Korteweg. Diens zwager, A.W.F.H. Sanger, was directeur van de Noord-
Nederlandse Hypotheekbank in Groningen. Sanger kende uit hoofde van zijn
functie nogal wat kapitaalkrachtige lieden. Een van hen was Jan Dussel, directeur
van de Groningse vastgoedonderneming Gatno's Grondbezit nv. Had die misschien
belangstelling?
Selfmade man
Dussel was wat je tegenwoordig een selfmade man zou noemen. Hij was een
boerenzoon uit Leens (Noord-Groningen), die na een periode als hoofdonderwijzer in
Grootegast naar de stad Groningen trok en daar naam maakte als vastgoedhandelaar.
Vervolgens ging hij naar Den Haag om directeur te worden van de N.V. Hollandsche
Mij. van Onroerend Bezit. In 1910 keerde Dussel terug naar zijn geboorteprovincie
als directeur van de strokartonfabriek De Eendracht in Appingedam, maar in 1923
vestigde hij zich opnieuw in Den Haag als makelaar, assuradeur en directeur van
verschillende vastgoedondernemingen. Aanvankelijk deelde hij een kantoor aan de
Zeestraat 72 met een onderlinge verzekeringsmaatschappij; later verhuisde hij naar
een meer prestigieus pand aan de Bazarstraat, dat hij overnam van een bank.
Dussel nam een collega mee naar het eiland, J. Tesselaar, ook een Haagse vastgoed
ondernemer. Het terrein dat Cock hun liet zien en waar hij zijn vliegveld had
gedacht, even ten noorden van het dorp Haamstede, was een hobbelige en schaars
begroeide vlakte die geleidelijk overging in kale duinen. Op deze vlakte stonden
als drie eilandjes de boerenbedrijven van Van Damme, Boot en Blom. Van Damme
bezat De Torenhoeve, genoemd naar de ernaast staande vuurtoren uit 1837. Boot
zat op Lust en Leven, een gemengd bedrijf met enkele kassen en een boomgaard.
T.A. Blom was eigenaar van de meest oostelijke hofstede, De Duinhoeve, verpacht
aan C. Bolijn. Het waren alle drie marginale bedrijven die nogal eens van eigenaar
waren gewisseld. De toegankelijkheid was slecht; er liepen wat zandwegen door
het terrein. Wel was er een goed begaanbare grindweg tussen Lust en Leven en
De Torenhoeve (de huidige Torenweg), door de marine aangelegd voor de aanvoer
van steenkool naar de vuurtoren.
Dussel en Tesselaar realiseerden zich dat met een vliegveld als zodanig moeilijk geld
te verdienen zou zijn. Maar wat als zij de aanliggende grond ook konden verwerven?
65