de uitkering bij de werkverschaffing te stellen op negen gulden. Deze motie wordt
in de vergadering met algemene stemmen aangenomen, waarop de vergadering
wordt gesloten.
In zijn nieuwjaarsrede van 1937 noemt Schuurbeque Boeye de werkloosheid nog
steeds het zorgenkind van de gemeente. Hij bespreekt daarbij het loslaten van de
gouden standaard, waardoor devaluatie van de gulden optreedt, zodat dit voordeel
kan opleveren voor de nijverheid. Hij vraagt zich daarbij af wat de gevolgen
voor Zierikzee zullen zijn, aangezien dat voornamelijk een landbouwcentrum is.
Maar in datzelfde jaar daalt de werkloosheid. In het voorjaar is er overleg met
de verschillende gemeentebesturen om de crisissteunregeling voor landarbeiders
voor de zomermaanden stop te zetten. Hoewel tijdens de wintermaanden in de
daaropvolgende jaren de armoede nog steeds groot is en er veel hulp nodig blijft,
gaat het economisch toch iets beter. Maar dan dienen problemen van geheel andere
aard zich aan. De Tweede Wereldoorlog staat voor de deur en Schuurbeque Boeye
zal er als burgemeester niet ongeschonden doorheen komen.
De Tweede Wereldoorlog
Over Zeeuwse burgemeesters in oorlogstijd is reeds het een en ander geschreven.
Hier gaat het erom hoe Schuurbeque Boeye tijdens deze periode heeft gefunctioneerd
en hoe hij daarover achteraf is beoordeeld. Het ministerie van Binnenlandse Zaken
stelde na de Tweede Wereldoorlog een zuiveringscommissie in, die alle ambtenaren
moest beoordelen over hun werkzaamheden en hun houding tijdens de Tweede
Wereldoorlog. In 1946 kwam die commissie tot een oordeel over Schuurbeque Boeye
op basis van een twintigtal verzamelde documenten. Een van die documenten is een
brief van H. Minkema aan de commissaris van de Koningin van Zeeland, Quarles
van Ufford. Op 2 juni 1945 schrijft hij: 'Gedurende de afgeloopen 5 oorlogsjaren is
het ons opgevallen hoe kruiperig de houding van den Burgemeester was tegenover
de Duitsche bezetters. Zijn gedragingen tijdens de evacuatie-periode Februari-Maart
waren niet eens Burgemeesters waardig; de drankflesch stond achter zijn schrijftafel,
met het gevolg, dat hij meermalen niet in normalen staat het Stadhuis verliet. Voor
een groot deel verwondert de terugkeerende bevolking van Zierikzee zich er over
den Burgemeester weer hier te zien.'
Deze brief is van belang omdat Minkema een belangrijk verzetsman was in
Zierikzee. Dat Schuurbeque Boeye van deze aantijgingen heeft geweten, blijkt uit
een verweerschrift dat hij schrijft aan de zuiveringscommissie: 'In het zwaarste van
de evacuatiedagen, toen ik van 's morgens vroeg tot diep in de nacht werkte, heb ik
een flesch Cinzano gekregen en hieruit, toen het me te machtig werd, wat gebruikt
en daarvan ook wat aan het personeel gegeven. Dit gebeurde alleen, als wij zonder
publiek waren.'
Overigens komt het tot een openlijke confrontatie tussen de twee heren tijdens een
openbare raadsvergadering van 15 januari 1946. Daar uit Minkema kritiek op het
gevoerde beleid en de houding van de burgemeester tijdens de bezetting. Er werd
door Schuurbeque Boeye niet de juiste houding aangenomen bij de Winterhulp,
de Nederlandsche Volksdienst en bij het bezoek van Seyss-Inquart aan Zierikzee.
Bovendien had hij minder angst moeten tonen als burgemeester. Koos protesteert
hiertegen door te zeggen dat hij steeds het belang van de gemeente heeft willen
dienen en dat hij tot twee keer toe zelfs zijn ontslag heeft aangeboden, maar dat dit
hem werd geweigerd. Hij zegt dat de raadsvergadering niet de plaats is om deze
zaken aan de orde te stellen en dat hij zich heeft kunnen verantwoorden voor een
90