zitten totdat hij vaste grond onder de voeten heeft. Schuurbeque Boeye is dus paraat als de zee zijn slag slaat. Maar hij is hevig geschrokken. Hij is acuut in levensgevaar geweest en totaal ontzet door alle verwoestingen die de zee heeft toegebracht. En omdat hij de hele nacht in touw is geweest, is hij die ochtend totaal uitgeput van alle indrukken en emoties. Om negen uur wordt op het stadhuis een vergadering van burgemeester en wethouders gehouden, maar er kan alleen geconstateerd worden dat een ernstige ramp de stad heeft getroffen. De omvang daarvan is op dat moment nog niet te overzien omdat het niet mogelijk is contact te leggen met de buitenwereld. In de loop van de ochtend worden de voedselproblemen besproken. De gemeente stelt een commissie in voor nooddistributie en machtigt haar om elders in het land grote hoeveelheden voedsel in te kopen en naar Zierikzee te laten vervoeren. Schuurbeque Boeye gaat daarna terug naar zijn woning aan de Lange Blokweg om wat te slapen, maar hij kan daar niet blijven omdat het water daar inmiddels zo hoog staat, dat het huis onbewoonbaar is. Koos, Jet en dochter Bien trekken in bij de familie Du Croo in de Poststraat. In de namiddag van 2 februari lukt het Schuurbeque Boeye voor het eerst contact te maken met de commissaris van de Koningin van Zeeland, jhr.mr. A.F.C. de Casembroot, en doet verslag van de gebeurtenissen. Door de kapotte riolen en de ronddrijvende kadavers dreigt er gevaar voor de volksgezondheid in de stad. Daarom wordt tijdens een raadsvergadering de evacuatie van de bevolking besproken. Gelet op de ervaringen tijdens de oorlog is men huiverig voor een gedwongen evacuatie. Toch moet dwang op de bevolking worden uitgeoefend, zo vindt het gemeentebestuur. Wethouder A.M. den Boer neemt hiervoor de leiding op zich en verklaart zich bereid huis aan huis langs te gaan om de bevolking te zeggen dat zij moet vertrekken. Het wordt hem niet in dank afgenomen. De bevolking Het huis van Schuurbeque Boeye aan de Lange Blokweg (foto privéhezit)

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2013 | | pagina 96