Werk en inkomen Men kan veronderstellen dat er sprake is geweest van enige welstand in de joodse gemeenschap. Een indicatie hiervan is de hoofdelijke belasting. Maar voor Zierikzee, over de periode 1862 tot en met 1921, valt op dat het merendeel van de 47 joodse inwoners die werden aangeslagen, toch in de laagste inkomensklassen zat. In dc periode 1865 tot en met 1878 werden procentueel gemiddeld wel meer joodse inwoners aangeslagen dan overige inwoners van Zierikzee: 13,5 tegen 9,5 procent. Ook de gemiddeld gewogen opbrengst was hoger. In de bovenstaande periode was het joodse aandeel in de aangeslagen klassen gemiddeld 1,38 procent, terwijl het totale aandeel van de joodse bevolkingsgroep gemiddeld 0,68 procent bedroeg. Een reden van deze betrekkelijke welstand kan zijn dat veel joodse inwoners 'koopman' of 'koopvrouw' van beroep waren. Bijvoorbeeld de families Frank, Jacobs, Levi, Velleman en Wiener. Zij behoorden letterlijk tot de middenstand: tussen arbeiders en welgestelde burgerij. Er is een inventarisatie gemaakt van de beroepsstructuur en de veranderingen daarin bij de joden op Schouwen-Duiveland over de periode van 1811 tot en met 1939. In totaal komen we 85 verschillende beroepsomschrijvingen tegen: van ambtenaar bij de posterijen Isidoor Emanuel tot zaakwaarnemer Nathan Salomo Polak. Sommige van deze beroepen zijn al enige tijd van het eiland Schouwen-Duiveland verdwenen: borstelmaker (Levi Schooning), commies bij 's Rijks belastingen (Salomon Vitjerene), griffier bij de arrondissementsrechtbank (Samuel Gaim Canes), hoedenschoonmaker (Abraham de Wolf), lakenhandelaar (Zadok Levi van Oss), leurder (Machiel Rubens), pettenmaker (Isaac Velleman), rabbi (Napthali Polack), redacteur van de Zierikzeesche Nieuwsbode (Arthur Frankel) en sigarenmaker (Heijman Baager van Oss). Het lijkt er op dat in de loop van de negentiende eeuw het belang van de handel in het geheel van de joodse beroepsbevolking afnam. Maar voor de meesten bleel het voor het grootste gedeelte van die eeuw de manier om in hun levensonderhoud te voorzien. Rond 1900 waren leden van de families Labzowski en Polak bekende ondernemers. De familie Labzowski had een manufacturenwinkel aan het Havenpark in Zierikzee, Polak in de Nieuwe Bogerdstraat, waar zij onder andere het agentschap hadden voor de Stoomververij Chemische wasscherij I. Blauw te Rotterdam. Vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw zijn de joodse veehandel en slagerijen in opkomst. Je ziet dan ook dat slagers zich verspreid over het eiland vestigen: Wessels in Nieuwerkerk (Weststraat/Noordring), Frenk in Renesse en in Zierikzee, Cohen in Brouwershaven (Markt 18), Van Emden, Frank, Hornemann en Wilkens in Zierikzee. Joden die zich aan de traditie willen houden, mogen slechts ritueel geslacht vlees eten. Dit slachten kan op twee manieren. De slager heeft een zogenoemd 'brevet van beestensnijden' en zo toestemming van de opperrabbijn om te slachten. Of er was een sjochet: de 'slachter' van de joodse gemeente. Het ritueel slachten kwam minimaal één keer ter sprake in de gemeenteraadsvergade ring van Zierikzee (8 juli 1914). Er kwam een voorstel aan de orde waarbij het gebruik van het schietmasker voor het dooden van vee verplichtend werd gesteld Er waren slechts twee uitzonderingen: voor noodslachtingen en 'voor de Israëlieten, die de ritueele slachtmethode volgen'. Na discussie werd het voorstel ongewijzigd aangenomen. En ook bij andere handelsactiviteiten hield men rekening met de joodse bewoners, door onder andere gedwongen openbare verkopingen niet altijd op zaterdag te houden. 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2014 | | pagina 16