De functie van sjochet werd vaak door de leraar uitgeoefend. Leraar Mozes Schooning
probeerde zijn inkomen op die manier wat te vergroten. Maar het zat hem niet altijd
mee. Zo beklaagde hij zich in 1834 bij de Israëlitische schoolcommissie in Middelburg
(waar de joodse gemeente van Zierikzee organisatorisch onder viel). Hij kon pas na
schooltijd op weg naar Bruinisse - drie uur lopen van Zierikzee - om er te slachten.
En daardoor kwam hij tegen middernacht, natgeregend, terug in Zierikzee. En dan
moest hij van de gulden die hij had verdiend nog een dubbeltje afstaan aan de
poortwachter. Die had immers de stadspoort speciaal voor hem open moeten doen.
Een echte vetpot was het dus niet voor hem.
Daarnaast waren er onder de joodse inwoners van Schouwen-Duiveland ook artsen
(Salomon Jacob Philippus Regensburg en Aaron Levinson), een apotheker (Meijer
Samuel Polak), een schilder (Mozes van Biene), een bakker (Levie Kisch) en een
reizend kramer (Mozes David Zendijk).
Op economisch gebied kan nog worden gewezen naar de katoen- en calicotweverij
van de - van oorsprong Twentse - firma Salomonson." Deze heeft in Zierikzee
van 1838 tot en met 1856 bestaan en gaf voor het merendeel werk aan 'bedeelden'.
Uit een opgave van 15 april 1841 blijken er dan 171 arbeiders te zijn, van wie 115
gereformeerd, 53 rooms-katholiek en drie luthers. In leeftijd varieerden ze van elf
tot 38 jaar. Hoewel door een joodse eigenaar was gesticht, is er zeker geen sprake
van een grote joodse inbreng in de fabriek. Uit een overzichtje uit de beginjaren (1
mei 1839) blijkt dat er in de periode december 1838 tot 17 mei 1839 in totaal 32
medewerkers vertrokken. Daarvan waren er slechts drie joods, negentien gerefor
meerd en negen rooms-katholiek. Redenen voor vertrek waren onder meer: 'wegge
bleven' (23 maal), 'weggejaagd voor wangedrag' (tweemaal) en 'weggezonden voor
luiheid' (tweemaal). Een van de werkelijke redenen kan zijn geweest dat het
seizoenswerk in de landbouw beter betaalde dan het weven. De van oorsprong uit
Amsterdam afkomstige directeur Samuel Wertheim was de enige die bijna tot het
einde van de onderneming bleef.
Regelmatig werd door verschillende middenstanders gezocht naar personeel. Deels
voor de winkel, maar ook vaak voor het huishouden. De negentiende eeuw had
een periode waarin de lonen laag waren; je hoefde niet bijzonder rijk te zijn om een
hulp in de huishouding te kunnen betalen. In de Zierikzeesche Nieuwsbode zijn
daarvoor veel personeelsadvertenties terug te vinden. De vrouw van Mozes Zendijk
bijvoorbeeld, wonende in het Visslop, adverteerde regelmatig.
Dat het zakenleven niet altijd voor iedereen succesvol was, blijkt onder andere uit
de Zierikzeesche Courant van 29 december 1829. Sara Frenk-Levi, wonende op
B466 (Varremarkt 5) te Zierikzee, was failliet verklaard en haar inboedel werd
verkocht via deurwaarder J. de Looze. Een aantal jaren eerder (in 1815) was de
firma S. van Oss Comp. haar al voorgegaan. Het was een faillissement dat zich
een aantal jaren voortsleepte, voordat het definitief werd beëindigd vanwege
gebrek aan baten. Ook de manufacturen-, goud- en zilverwerkzaak van Mozes
Zendijk ging in 1875 failliet. Gelukkig was er (bijna) altijd hulp vanuit de kleine
gemeenschap.
Tsedaka en Gemiloet Chassaeliem
Tsedaka en Gemiloet Chassadiem, het gebod dat joden verplicht verantwoordelijkheid
te nemen voor de zwakke en de hulpbehoevende in de gemeenschap, lijkt ook
binnen de joodse gemeenschap - de kehilla op Schouwen-Duiveland zwaar te
wegen. De armenzorg was oorspronkelijk een zaak van de godsdienstige gemeen-
15