ding van de inkomsten en uitgaven voor de armenzorg. Gebrek aan geld en misschien uit schaamte... Het zoeken naar werk en inkomen van de op Schouwen-Duiveland wonende joden beperkte zich niet tot het eiland. In het NieuwIsraëlietisch Weekbladn.i.w.verschij nen vanaf 1870 verschillende advertenties waarin 'jongelingen van den Israëlietische Godsdienst' werk zoeken, waarbij het contactadres de boekhandel van S. Ochtman Jz. in Zierikzee was. Hoewel de kehilla erg klein was, waren er toch verschillende actieve verenigingen. Zo bood het genootschap Ets Haim (Boom des Levens) in 1875 bij de herinwijding van de synagoge in de Meelstraat een nieuw parochet aan, een gordijn voor de kast waarin de Thorarollen worden bewaard. De parochet is nu in het bezit van het Joods Historisch Museum te Amsterdam. Daarnaast was er de Chevra, een 'Heilige Broederschap'; een groep van hoofdzakelijk vrijwilligers, die de nabestaanden bijstond bij sterven, begraven en rouw. Zij doen de rituele wassing van de overledene. De leden van het chevra graven ook het graf, zij regelen de begrafenis en de week van rouw die op het overlijden volgt. Van beide verenigingen zijn tot nu toe in de archieven van de gemeente Schouwen- Duiveland geen stukken teruggevonden. Er is niet aangetoond dat er daarnaast nog andere specifiek joodse culturele verenigingen zijn geweest. Onderwijs De joodse gemeenschap was, zoals hiervoor geschreven is, niet in staat om haar leraren een dusdanig salaris te geven dat zij alleen hiervan konden leven. Aan onderwijs en scholing wordt altijd binnen de joodse kring wel veel waarde gehecht. In de 'Kitsoer Sjoelchan Aroech' (hoofdstuk 165, paragraaf 16) staat bijvoorbeeld: 'Men mag een joods kind niet laten leren lezen of hem een vak laten leren door een niet-joodse onderwijzer. En het is zeker ook verboden om hem te laten leren bij een afvallige jood, hetgeen nog erger is, want het valt te vrezen dat het kind hem zal navolgen.' De waardering blijkt vooral uit de rapporten van de schoolopzieners van de Middelburgse Hoofdsynagoge, achtereenvolgens A. van Deinse en Adr. Uyttenhoven. Het godsdienstonderwijs bestond uit de onderdelen Bijbelkennis en Bijbelse geschiedenis, uit het leren lezen en schrijven van Hebreeuws en uit het leren vertalen van enkele Bijbelgedeelten. In de loop van de jaren trachtte de landelijke overheid steeds meer invloed te krijgen op het onderwijs. Problemen waren er te over. Zo waren in het begin van de negentiende eeuw de meeste joodse leraren in Nederland immigranten die vaak wel Jiddisch, maar geen Nederlands spraken. Jiddisch is ontstaan als een mengvorm van Hebreeuws, Duits, Pools, Russisch en Slavische talen. In Nederland werd veel Jiddisch gesproken. De eerste Jiddische krant (1686), de Dinstagisbe un Fraytagishe Kurantnverscheen niet voor niets in Amsterdam. Het kennisniveau liet vaak te wensen over. Daarnaast waren ook de lokalen waarin les werd gegeven een constante bron van zorg. De joodse school die in Zierikzee werd gesticht, de tweede in Zeeland, heeft bestaan van 1821 tot 1839 en nog even van 1853 tot 1860. In beide perioden was vooral het gebrek aan financiën het probleem. In de eerste periode stonden achtereenvolgens tien leraren voor de klas. De eerste was I.E. Cohen; daarna volgden veertien onoverzichtelijke jaren onderwijs. In die tijd gaven onder andere Izak Ridlich (Kolo bij Kalisz, Polen) en Leopold Jarowslawsky (Breslau, Polen) onderwijs aan de joodse 17

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2014 | | pagina 19