Zo was Clara Labzowski in de jaren dertig van de twintigste eeuw lid van de
Zierikzeese gymnastiekvereniging Olympia. Ook nam ze deel aan de wandeltochten
die door Rust Roest werden georganiseerd en deed ze mee aan zwemproeven bij
Het Stelletje. De heer S.J.Ph. Regensburg gaf in het begin van de vorige eeuw soms
lezingen 'met lichtbeelden' in de Concertzaal van Zierikzee. Daar sprak ook mr.
S.G. Canes - namens de Liberale Kiesvereeniging - en trad gedurende het interbellum
de violist Roger Spalter op, zowel solistisch als met een Zierikzees strijkorkestje.
Spalter speelde ook zeer regelmatig in andere plaatsen op het eiland, vaak voor een
goed doel, zoals voor de 'Bond voor Staatspensionneering'. Ook gaf hij thuis
privéles. Men kan dan ook stellen dat de joodse inwoners aan het begin van de
twintigste eeuw zowel op cultureel gebied als sportief volledig alhoewel wellicht
noodgedwongen - waren geïntegreerd.
Geestelijk leven
Omdat de kehilla nooit veel groter is geweest dan ongeveer 90 personen kwam
men elkaar op elk terrein tegen. Zo ook op het geestelijk terrein. Het bestuur van
de synagoge (manhigiem) had het dan ook niet altijd gemakkelijk met de leden van
zijn gemeenschap, maar ook niet met elkaar. In het Reglement van 1817 werd de
bestuursgrootte bepaald op drie: 'Opzigter' (voorzitter), secretaris en penningmeester.
In het reglement van 1863 was de grootte teruggebracht tot twee: voorzitter en
secretaris/penningmeester. Beiden waren ook de enige twee bestuursleden van het
Armbestuur.
Naast de constante zorg voor de minjan, de financiën en het personeel waren er
soms ook bestuursperikelen. Artikel 4 van het zesendertig artikelen tellende regle
ment uit 1817 bleek vaak niet zo eenvoudig uit te voeren.
'Art. 4. Alle Nederlandsche Israëlieten, zonder onderscheid van Kunne welke zich alhier
ter woon neder zetten, en al of niet de Kerk frequenteeren, zijn verplicht, indien zij
zich zelfs maar een half jaar alhier hebben opgehouden te rekenen van de dag hunner
aankomst zich te onderwerpen aan de bepaalingen, ten voordeele der gemeente, in dit
reglement vastgesteld.'
In de beginjaren trachtten voorzitter Zadok Levi van Oss, penningmeester Aaron
Levisson en ouderling Izaak Wessels de naleving hiervan te realiseren.
De minjan, het tiental joodse mannen dat nodig is om de sjoeldienst te houden, was
altijd een grote zorg. Uiteindelijk lukte dat niet meer met 'eigen' mensen en werd
(voor de eerste keer op 30 juni 1913) via de Zierikzeesche Nieuwsbode de hulp van
seminaristen gevraagd.
De financiën waren een voortdurend probleem: de uitgaven bleken vaak hoger dan
de inkomsten. Deze inkomsten - artikel 20 van het reglement - bestonden uit
contributies van de aangesloten leden, offergelden, de verhuur van zitplaatsen, de
betalingen van de slagers voor het ritueel mogen slachten en ook 'Boetens, bruilofs
gelden, registratie van geboorte, huwelijk en afsterven'. Ze dekten meestal niet de
kosten van 'de salarissen des voorleezers der feestdagen, de Ceder appel en Palm
Tak, Wasch en kaarslicht, Schrijf behoeftens en Brieve Posten, Stads rente en
onderhoud der Begraafplaats, en Onderstand van arme van allerhand aard'. En dan
was er ook nog de post 'onvoorziene uitgaven'.
Het aanstellen van de chazzan-rebbe - voorbidder, godsdienstleraar - was een
terugkerend probleem van de manhigiem (meervoud van manhig). En soms speelden
19