duidt erop dat een groot deel van het wrak was geborgen. Op dezelfde plek werd
op 14 maart 1842 een grote partij houtwerk van eiken planken, schutselpalen en
mestputpalen verkocht. Op 4 april 1842 werd in de Prinsentuin in Vlissingen de
resterende partij koffiebalen te koop aangeboden.
Door Rotterdamse makelaars werden op 15 maart 1842 in een lokaal op de hoek
van de Scheepmakershaven en Bierstraat in Rotterdam een heleboel goederen
verkocht. Het waren ankers, kettingen, paardenlijnen, zeilen, geschut, staand en
lopend want, scheepsgereedschappen, kaarten, een chronometer en andere
instrumenten. Staand want waren de in ruitvorm geknoopte touwen van het boord
tot de top van de mast waarin men omhoog klom. Lopend want waren de lijnen,
vallen en schoten die door katrollen liepen, en waarmee de zeilen werden gehesen
en vastgemaakt. Men kon het allemaal vooraf aanschouwen op de St. Joris-
scheepstimmerwerf aan de Rotterdamse Zalmhaven.
Door de Nederlandse Handelsmaatschappij en de verzekeraars van de lading werd
een financiële beloning gegeven aan de lichterschippers L. Kanters en D. van
Hoepen. Zij hadden ondanks het slechte weer en de hoge golven niet geaarzeld om
een gedeelte van de kostbare lading zeker te stellen. Door hun een beloning te
verschaffen hoopte men dat anderen in gelijke omstandigheden hun voorbeeld
zouden volgen.
In 1844 maakte de Engelse zeeman en beroepsschilder Clarkson Stanfield (1793-
1867) een schilderij dat officieel de titel draagt: Dutch East Indiaman on shore in
the Ooster Scheldt; Zierikzee in the distance. In 1844 maakte dit schilderij deel uit
van de jaarlijkse tentoonstelling van de gerenommeerde Royal Academy of Arts in
Londen. Het zou hier gaan om de stranding van de bark Stad Zierikzee. De toren
in de verte ziet er qua raampartijen iets anders uit dan de Zierikzeese Sint-Lievens-
28
Het olieverfschilderij Dutch East Indiaman on shore in the Ooster Scheldt; Zierikzee in the distance,
Clarkson Frederick Stanfield, 1844 (afbeelding Museums Sheffield)