benen van kapitein De Boer. De kapitein was echter bewusteloos geraakt en kon
met grote moeite door de eerste stuurman weer in de sloep worden getrokken.
Voor Rochefort, de tweede stuurman A. de Visser en leerling-loods Martinus A.
Engels was het helaas te laat. Zij verdronken en verdwenen in het ruime sop.
Zes andere matrozen wisten zelf weer in de sloep te klimmen. Na anderhalf uur op
de golven te hebben getold, werden de drenkelingen van de omgeslagen sloep
gered door de Deense schoener Cecilie, die op weg was naar Antwerpen. Van de
andere sloep die gevuld was met het andere deel van de bemanning was echter
geen spoor. Leerling-loods Cornelis Dekker, zo bleek later, was het gelukt om met
die tweede sloep Fort den Haak te bereiken.
De door man en muis verlaten Roompot raakte op een gegeven moment bij vloed
weer los van de zandbank en dreef doelloos op open zee. Dat was het moment dat
men aan de kust het mysterieuze spookschip zag drijven. De reddingschokker
bleek uit Brouwershaven te komen en wist het schip richting het Veerse Gat voor
Fort den Haak te bewegen. Daar werd het bij het Witte Duin geankerd. De toren
van de thuishaven Zierikzee was al in zicht. Door het stoten op de zandbank was
het echter zodanig lek geraakt dat het te veel water maakte. De ankerketting brak
terwijl het schip bij Fort den Haak lag. De Roompot dreef af en zonk naar een
diepte van 14 voet water. Op 30 juni staken de masten nog boven het water uit, maar
een dag later was er niets meer te zien. Na het stoten op de Kaloot tussen Westkapelle
en Domburg voltrok zich vanaf het ankeren hetzelfde scenario als bij de Stad
Zierikzee. Opnieuw verdween op bijna dezelfde locatie een Zierikzees zeekasteel
onder de zeespiegel, deze keer nog volgeladen met waardevolle handelswaar.
De schuldvraag
Kapitein van de Roompot was Hendrik Hendriks de Boer (1811-1862). Hij werd
geboren in Oldeboorn in Friesland en trouwde in 1851 in Zierikzee met de dochter
van een wijnkoper en vrijmetselaar. Het was zijn vierde reis op het schip en de
eenentwintigste keer dat hij naar de Oost voer.
Minister van Marine N.J. Enslie (1795-1877) bracht het verongelukken van de
Roompot ter sprake in een discussie over de begroting van de marine van het jaar
1854. Het stranden zou volgens de minister grotendeels de schuld zijn geweest van
de loods, maar gedeeltelijk ook van de kapitein. Kapitein De Boer plaatste daarop
in januari 1854 in de krant een open brief, gericht aan de minister, waarin hij uit de
doeken deed dat hem geen blaam trof. De loods die hij aan boord kreeg, bleek een
leerling te zijn. Eerst wilde hij niet binnenvaren zonder volwaardige loods, maar de
schipper van de boot die de leerling aan boord zette, verzekerde hem dat deze
bekwaam was. Een tweede loodsboot kwam langszij en zette ook een leerling aan
boord. De loodsen zelf waren elders bezig. Beide leerlingen zworen capabel te zijn,
zodat kapitein De Boer hun het voordeel van de twijfel had gegeven.
Toen de toren van Westkapelle in zicht kwam zeiden de leerling-loodsen dat ze
'mooi aangekomen' waren. Toen bij het steken van een rif een scheur ontstond in
het groot marszeil, overwoog de kapitein om verder naar zee te gaan en te wachten
tot de volgende dag. De leerling-loodsen raadden hem dat ten sterkste af omdat het
grote marszeil toch 'in zijn geheel niet nodig' was. Ze vervolgden een koers ten
noorden van de Zuid-Steenbank richting het Veerse Gat om zo ruimer in te lopen.
Kapitein De Boer uitte enige bezorgdheid, maar ze verzekerden hem dat het goed
zou gaan. Leerling-loods Dekker had het commando, staande op de kampanje.
De andere, Engels, hield op het achterdek met een kijker de loodsenmerken in de
31