In januari 1915 vergaapten de landweermannen zich aan de goochelkunsten van de
Chinees Akimoto, die optrad in Hotel Juliana en het Huis van Nassau. Bij deze
voorstellingen konden ze ook wegdromen bij de gevoelige stem van mevrouw
Smit, een Vlaamse zangeres. De komiek Pierre Leenhouts, gelegerd in Zierikzee,
maakte op een Engels soldatenrefrein een eigen tekst:
TIs de landweer, die een marsch gaat maken,
't is de landweer die daar gaat,
Het zijn allemaal vlugge snaken,
Netjes marcheerend in de maat.
Zoo je ze nu ziet in de mobilisatie
Zijn ze ook in oorlogstijd,
Moeten ze ooit naar bet slagveld trekken,
Voor het Vaderland steeds bereid'11
Leenhouts schreef in de mobilisatie ook 'Dat heb je voor wanneer je Zierikzeeënaar
bent', een lied dat ook elders op het eiland veel werd gezongen. De Amsterdamse
volkszanger Kees Pruis was de bekendste landweerman die in Zierikzee was
gelegerd. Zijn post was het (niet meer bestaande) huis van de lichtwachter op het
Westhavenhoofd, aan het eind van het Havenkanaal.12 Over zijn verblijf in Zierikzee
schreef Pruis in het interbellum het levenslied 'Ik heb mijn hart in Zierikzee verloren',
een bewerking van het Duitse lied 'Ich hab' mein Herz in Heidelberg verloren'.
Soms haalden militairen vanwege een bijzonder voorval de krant. Zo kregen de
militairen F. Heijboer en P.C. Landegent in oktober 1914 gelijktijdig een medaille
uitgereikt.13 Heijboer werd in het zonnetje gezet omdat hij in de Nobelstraat een op
hol geslagen paard met bespanning wist te beteugelen, waarmee hij erger voorkwam.
Landegent uit Haamstede kreeg lof toegezwaaid omdat hij een kind uit het water
had gered in de Oude Haven.
Intussen hield een groeiend aantal gemobiliseerde militairen steeds moeilijker het
hoofd boven water. In augustus 1914 bestond nog brede steun binnen de Nederlandse
samenleving over de noodzaak van de mobilisatie. Maar na enkele maanden ver
toonde deze eensgezindheid de eerste barstjes. Veel mannen waren al maanden
onttrokken aan het arbeidsproces en meenden dat zij recht hadden op een ruimere
verlofregeling. De dagvergoeding die de militairen ontvingen lag tussen de een en
twee gulden. De gemeente Zierikzee moest deze kosten voorschieten en dat drukte
stevig op de gemeentefinanciën. Bovendien moest de gemeente daarvoor een
lening afsluiten tegen een vrij hoge rente. Om de rente te omzeilen verzocht de ge
meente om een voorschot van 12 000 gulden dat door de minister van Financiën
werd verleend.14
Veel kostwinners konden met hun dienstvergoeding hun achtergebleven gezin
nauwelijks nog onderhouden. Het ministerie van Oorlog bekeek per geval of een
dienstplichtige recht had op een extra toelage om zijn gezin te kunnen onderhouden.
Daarbij werd gekeken naar zijn vooroorlogse inkomen en de gederfde inkomsten
die hij leed omdat hij thuis niet kon werken. Dienstplichtige C. Heijboer kreeg
bijvoorbeeld wel een hogere toelage als kostwinner, maar dat gold niet voor
hovenier C.J. Leijdekker. De gemeente Zierikzee schreef namens Leijdekker een
brief aan het ministerie om uit te leggen dat door zijn afwezigheid het bedrijf van
zijn vader een betaalde werkkracht moest inhuren. Het ministerie zag geen
aanleiding om dit verzoek in te willigen.
43