Nadat de oorlog was uitgebroken, kwam veel werk op de gemeentebesturen af, in
het bijzonder de burgemeesters. Over de Belgen had Van der Vliet frequent
schriftelijk contact met de regeringscommissaris voor de vluchtelingen in Noord-
Brabant en Zeeland, jhr.mr. Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck, die namens het rijk de
zorg voor de vluchtelingen coördineerde. Het moet veel hebben gevergd van Van
der Vliet die in 1915 ziek werd. Acht maanden was hij uitgeschakeld. Veel werk
werd van hem overgenomen door wethouder mr. A.J.F. Fokker. In het voorjaar van
1916 was Van der Vliet weer in functie.
Per 1 april 1916 legden de leden van het Comité Zierikzee tot hulpverlening aan
vluchtelingen hun taak neer. Al een jaar eerder had de regering bepaald dat de
burgemeesters verantwoordelijk waren voor de vluchtelingen. Op verzoek van de
Zierikzeese burgemeester had het comité de werkzaamheden voorlopig voortgezet
maar daar kwam nu een einde aan. Voortaan regelde de burgemeester zelf alle
zaken met betrekking tot de vluchtelingen. De uitkeringen namens de Belgische
staat aan de echtgenotes of ouders van degenen die in militaire dienst waren, liepen
al via de burgemeester. De betalingen vonden plaats via de Belgische consul in
Dordrecht. Echtgenotes van Belgische militairen die in Nederland waren geïnter
neerd, kregen van het Nederlandse leger een uitkering. Ook dat verliep via de
burgemeester. In Zierikzee ging het om vier vrouwen.
In april 1916 was Van der Vliet herbenoemd als burgemeester. Maar opnieuw werd
hij ziek. Van der Vliet bedankte als lid van Provinciale Staten. Nog onverwacht
volgde zijn overlijden op 21 mei 1916. De Zierikzeesche Nieuwsbode memoreerde
Van der Vliet als 'een man die om zijn onkreukbare eerlijkheid, zijn spreekwoordelijk
gewordene vredelievendheid en zijn nauwgezette plichtsbetrachting bij al de
partijen, bij al de groepen der bevolking in hoog aanzien stond'. Zijn taak werd
opnieuw door wethouder mr. A.J.F. Fokker waargenomen, die Van der Vliet als
burgemeester opvolgde. Zoals voorheen vonden de uitbetalingen elke maandag
morgen plaats. Fokker liet vluchtelingen die versterkende middelen nodig hadden,
zoals melk en eieren, bij zich komen in zijn kantoor in het Visslop. Die producten
werden verstrekt met een attest van de plaatselijke arts J. de Vrieze. De controle op
de financiën vond plaats door de commissaris van de Koningin in Zeeland.
Vanzelfsprekend schakelde zowel hij als de burgemeester ambtenaren in om het
administratieve werk te doen.
Huisvesting
Aanvankelijk verbleven de vissers met hun gezinnen zoals gezegd op hun schepen.
Dat leidde vanzelfsprekend tot groot ongemak. Regelmatig vielen kinderen in het
water. Bovendien leverde dit zeer onhygiënische toestanden op. In de raads
vergadering van 17 mei 1915 bracht het raadslid E.J. Gelderman de klachten naar
voren over 'de zeer aanstootelijke wijze, waarop de Belgische schippersgezinnen
hunne natuurlijke behoeften doen'. De inspecteur van de volksgezondheid vond
het verstrekken van tonnen voor het verzamelen van de fecaliën zeer gevaarlijk.
Belangrijker was zijn mening dat er 'volstrekt geene gevaren voor besmetting' waren.
Geprobeerd werd de stank tegen te gaan door de dam, die onder water lag, te
verhogen waardoor er bij eb meer water in de Oude Haven bleef staan en bijna alle
schepen toch in en uit konden varen.
Aan de onwenselijke situatie kwam een einde door de Belgen onder te brengen in
houten noodwoningen. Door bemiddeling van F.W.C.H. baron van Tuyll van
Serooskerken, voorzitter van de Centrale Commissie tot behartiging van de belangen
60