meente ontplooide. Op 't Hof heeft daarvan uitvoerig verslag gedaan in diens biografie. Daaruit blijkt dat de jonge predikant zich inzette voor de voortgang van het reformatieproces. Dat betekende onder meer een scherp toezicht op de leden van de gemeente en hen zo nodig afhouden van het avondmaal. Om hen te behoeden voor verleidingen, streefde Teellinck, net zoals zijn collega's, naar een samenleving waar alles werd uitgebannen dat tegen het Woord van God indruiste. Meer concreet moesten uitspattingen geweerd worden, zeker als die een rooms- katholieke achtergrond hadden. Nog belangrijker waren de kerkdiensten. Teellinck stond voor de opgave iedere zondag zowel in Haamstede als in Burgh te preken. Vermoedelijk deed hij dat 's morgens in het ene dorp en 's middags in het andere en wisselde dat elke week. Waarschijnlijk leidde hij in zijn beide kerken ook een catechisatie, maar of hij dat iedere zondag zowel in Haamstede als in Burgh heeft gedaan, is de vraag. Moest er worden gekozen, bijvoorbeeld wanneer de predikant slechts eenmaal kon voorgaan, dan was het gebruik om te kiezen voor Haamstede en wellicht is dat ook bij het catechetisch onderwijs het geval geweest.4 Het combineren van de openbare catechisatie met een preek over de Heidelbergse catechismus was in Teellincks tijd nog geen gemeengoed, terwijl het catechiseren van de kinderen in die periode nog vaak een zaak van de schoolmeester was. De overgang van de rooms-katholieke religie naar de gereformeerde was min of meer vanzelf gegaan. Velen aarzelden echter om als lid van de nieuwe kerk toe te treden door het afleggen van belijdenis des geloofs. Ook waren op Schouwen doopsgezinden actief maar veel aanhang kregen zij niet. De Staten van Zeeland steunden uitsluitend de gereformeerde kerk. Na de overgang naar de prins van Oranje waren de eigendommen van de geestelijke instellingen geconfisqueerd. Op ieder eiland was een rentmeester actief. Hij betaalde de traktementen aan de predikanten en schoolmeesters, die als voorzanger en voorlezer in de kerkdiensten en als koster fungeerden. Bovendien namen de Staten ook de zorg voor de kerk gebouwen op zich, voor zover de geestelijke eigendommen niet in plaatselijk beheer bleven. Dat was onder meer bij Haamstede het geval, bij Burgh niet. Wel werd de controle van de rekeningen van de kerk van Haamstede bijgewoond door de rentmeester van de geestelijke goederen.5 Weliswaar was in de beginperiode een deel van de eigendommen verkocht om de oorlogsvoering te financieren, maar de Staten pasten het ontbrekende geld bij uit de algemene middelen. Afgezien van deze overheidssteun had de calvinistische leer voldoende aantrekkingskracht om er op termijn voor te zorgen dat nagenoeg de hele bevolking van het eiland tot de gereformeerde kerk ging behoren. In de periode dat Teellinck zijn eerste gemeente diende, was dat proces in volle gang. Details over de groei van zijn gemeente ontbreken maar afgaande op andere plaatsen op het eiland zal ook hier sprake zijn geweest van een gestage stijging van het aantal lidmaten. In ieder geval vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw zullen alle of vrijwel alle inwoners van Haamstede en Burgh tot de gereformeerde gemeente hebben behoord. Over de bevolkingsaantallen van beide dorpen zijn we nauwelijks geïnformeerd. De eerste betrouwbare cijfers dateren uit 1680. Toen telde Haamstede omstreeks 462 inwoners en Burgh 225.6 In Teellincks periode zullen die aantallen lager zijn geweest, maar de verhouding tussen Haamstede en Burgh zal vermoedelijk wel ongeveer hetzelfde zijn geweest. Zoals al opgemerkt was Haamstede het belangrijkste dorp op Schouwen na de steden Zierikzee en Brouwershaven. Teellinck zelf onderkende dat toen hij in zijn brief, waarin hij de classis bedankte voor haar bemiddeling in het beroep, schreef over 'de goede 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2015 | | pagina 13