gelegenheyt der plaetse, de goede gestaltenisse ende grootte der kercke Jesu Christi
aldaer'. Teellinck schreef ook dat hij verlangde naar 'orden in de kercke, [en] ijver
in den lidmaten, als daer wel is'. Al snel zou blijken dat de 'gewenschte condicie der
gemeynte Christi aldaar', zoals Teellinck schreef, verdere verbetering verdiende.7
Reformatie der zeden
Op de Zeeuwse eilanden was veel te verbeteren. Teellinck noemde dat later:
'de Reformatie der Landt bedervender sonden' of 'de Reformatie in de zeden'.8
Hij nam zelf een actief aandeel in de pogingen daarin verandering te brengen.
In de vergadering van de classis, die op 15 maart 1608 bijeenkwam, bracht Willem
Teellinck in de 'groote confusye, ongeschictheyt ende heydensche wulpsheyt' die
er op Schouwen en ook in zijn eigen woonplaats Haamstede heerste. Dat was
aan de orde op Vastenavond en tijdens de jaarmarkten of kermissen. De classis
machtigde Teellinck - hij moest voor andere zaken in Middelburg zijn - om de
gelegenheid te benutten bij Gecommitteerde Raden, het dagelijks bestuur van de
Staten van Zeeland, te vragen om maatregelen. Dat moest hij bovendien doen
tegen de rederijkersspelen en de ontheiliging van de sabbat, het woord dat verre
de voorkeur had boven de zondag. Het lukte Teellinck niet Gecommitteerde Raden
te spreken te krijgen. Een van hen had Teellinck aangeraden de zaak aanhangig te
maken tegen de tijd dat de kermissen zouden naderen.
Op 17 april 1Ó08 kon Teellinck wel zijn opwachting maken. Samen met zijn collega,
Daniël Slatius, predikant in Oosterland, en Johan van Maseyck als vertegenwoordiger
van het stadsbestuur van Brouwershaven, kwam hij vragen om een tweede
predikant voor Brouwershaven. Gecommitteerde Raden waren tot medewerking
bereid. Vermoedelijk hebben zij Teellinck tegelijkertijd aangeraden om de wan
ordelijkheden naar voren te brengen bij de Staten van Zeeland. Dat deed Teellinck
in de vergadering van 21 mei. In zijn toespraak tot de leden schilderde Teellinck
hoe de ongeregeldheden leidden tot 'ontstichtinge ende ontkuyse gesten ende
propoosten' en benadrukte hij het belang van maatregelen voor de opvoeding van
de jeugd. De Staten waren onder de indruk van het betoog van de Haamsteedse
predikant en toonden zich overtuigd van de noodzaak. Ze besloten dan ook de
ambachtsheren in het westen van Schouwen aan te schrijven om deze zaken te
verbieden en de sabbat te respecteren in overeenstemming met Gods Woord. Daar
werd het dreigement aan toegevoegd dat, in het geval de ambachtsheren of de
schouten in gebreke bleven, de Staten maatregelen zouden nemen. Bovendien
kreeg de baljuw van Zierikzee als de competente rechtsofficier over Schouwen
een kopie van het besluit om het zijne bij te dragen aan de bestrijding van deze
excessen als de resolutie van de Staten genegeerd zou worden.9
In zijn toespraak van 21 mei was Teellinck specifieker waar het ging om de
ongeregeldheden. Hij noemde het lopen in zotskappen, het trekken van hanen
en ganzen 'ende diergelycke'. De wedstrijden om het trekken van de koppen van
hanen en ganzen waren populair, hadden veel bekijks en eindigden vaak in
dronkenschap. Het lopen met zotskappen kan verband houden met de activitei
ten van rederijkers. De oudste sporen van de rederijkerskamer van Haamstede
gaan terug tot 1546. In 1581 speelden leden van deze kamer een spel ter gelegen
heid van de bruiloft van de secretaris van het dorp Pieter Witte Job Pieterszoon
met Dingne Cornelis Lenertsendochter. Het huwelijk werd voltrokken door
Henricus van Heynsbergen, in de woorden van de bruidegom, 'predicant van
Calvinus leeringe'. Deze predikant doopte de oudste kinderen van dit paar. De
12