Vermoedelijk - de resoluties uit deze jaren bleven niet bewaard - heeft de stadsraad
van Zierikzee Teellinck en Udemans verwezen naar Gecommitteerde Raden in
Middelburg. Op 11 februari 1609 verscheen Udemans in hun midden. Hij deelde
daar mee dat ondanks het verbod van mei 1608 de ongeregeldheden nog steeds
doorgingen. Omdat Vastenavond aanstaande was, verzocht hij om een op scherpe
toon gestelde herhaling door middel van een nieuwe brief aan de schouten waaraan
hij ook de baljuw van Brouwershaven toevoegde. Gecommitteerde Raden willigden
het verzoek in. Omdat geen sporen zijn te vinden van het opleggen van boetes lijkt
deze maatregel geholpen te hebben. Daarop was echter een grote uitzondering en
dat betroffen de activiteiten van de Haamsteedse rederijkers.15
Toneelspelen
De toneelspelen en andere activiteiten van de rederijkerskamers, voor zover ze een
openbaar karakter hadden, riepen ergernis op. Het 'spelen van battementen' hadden
de Staten genoemd in hun besluit van 21 mei 1608. Op 28 juni werden de predi
kant Hendricus Brandt uit Zierikzee, Willem Teellinck en Johannes Tayus van
Brouwershaven afgevaardigd naar Middelburg om met gedeputeerden van andere
classes te beraadslagen over een nationale synode, de stichting van een eigen theo
logische opleiding en het verbieden van het herdrukken van de Liesveltbijbel.
Ze kregen ook opdracht om bij de Staten te vragen om een algemeen verbod op
toneelspelen, loterijen en dobbelen. Op 29 juli werd verslag uitgebracht maar in de
acta wordt alleen gerept over het besluit om een provinciale synode bijeen te
roepen en daarvoor toestemming te vragen aan de Staten.16 Vermoedelijk hebben
de drie predikanten geen gelegenheid gehad om met Gecommitteerde Raden te
spreken terwijl de Staten op dat moment niet vergaderden.
De inspanningen om de activiteiten van de rederijkers aan banden te leggen, zal
Teellinck en de zijnen niet in dank zijn afgenomen. Naar aanleiding van het verbod
hielden zij zich stil, maar twee jaar later lieten zij opnieuw van zich horen.
De spelen waren verboden, maar dat hield niet in dat ook andere activiteiten
verboden waren. Op Vastenavond 1610 gingen de leden van de rederijkerskamer
naar het kasteel en verzochten aan ambachtsheer Jacob van den Eynde, in aan
wezigheid van schout Willem Adriaenszoon, toestemming om de trommel te mogen
slaan en met hun vaandel rond te mogen gaan. Ze hadden de leden van de
rederijkerskamer van Renesse op bezoek en wilden hen op passende wijze uitgeleide
doen. Van den Eynde antwoordde dat hij dat niet toeliet omdat hij niet tegen het
bevel van de Staten wilde ingaan. Hij was nog maar pas in Haamstede en zijn
schout zal hem hebben voorgelicht. Ten overvloede gaf Van den Eynde de schout
opdracht de rederijkers aan te zeggen niet te handelen tegen het gewestelijke
voorschrift. Willem Adriaenszoon begaf zich daarna naar de rederijkers en deelde
het besluit mede. Ondanks het verbod deden de rederijkers van Haamstede hun
collega's van Renesse uitgeleide met slaande trommel en met het vaandel bij zich.
De Haamstedenaars gingen ook naar Renesse waar zij de gans hebben getrokken.
Bij dit spel moesten de deelnemers de kop van een gans proberen af te trekken.
De gans was aan zijn poten opgehangen aan een touw dat tussen twee palen was
gespannen. De deelnemers moesten op een wagen er onderdoor rijden en de kop,
die met vettigheid was ingesmeerd, eraf zien te trekken. Het werd vooral op
Vastenavond gespeeld. Vermoedelijk zijn de rederijkers wel beboet maar is de
kwestie geschikt. In ieder geval volgde geen veroordeling.
Eind 1610 was dat anders. Op Sint Catharina (25 november), de dag van hun
15