grote maaltijden en voor het plezier uit rijden gaan niet op instemming rekenen.
De classis vond dat dit in strijd was met het vierde gebod en dat daarom de tucht
mocht worden toegepast. Op 24 april 1613 brachten de predikanten Teellinck en
Josias van den Houte van Renesse en Noordwelle in dat ze te maken hadden met
personen die zich al enkele jaren schuldig maakten aan dronkenschap en andere
grove zonden. Ondanks vermaningen waren ze daarmee doorgegaan. Ze wilden
daarom verder tegen hen procederen 'alsoo de stichtinge van hare gemeynten
is vereysschende'. Het was een wezenlijk argument. Zulke gevallen werkten onstich
telijk naar de eigen leden en degenen die weifelden over toetreding werden er door
geremd. De classis gaf een voor de hand liggend antwoord. Verwezen werd naar
de kerkorde waarin de procedure duidelijk was omschreven. Was sprake van een
geval waarover twijfel bestond, dan konden zij dat voorleggen aan de classis die
daarover advies zou geven.22
Kort daarop, op 22 juli 1613, werd Teellinck beroepen door de gemeente van
Middelburg. In het najaar vertrok hij naar de Zeeuwse hoofdstad. Het was voor hem
een vruchtbare periode geweest want in zijn Haamsteedse periode was hij begonnen
met schrijven en de eerstelingen van zijn hand verschenen in druk. Die publicaties
droegen bij aan zijn bekendheid en hadden een niet te onderschatten uitwerking
op de lezers ten aanzien van de noodzaak van levensheiliging. Het was een leerzame
periode voor hem geweest als beginnend predikant. Hier bouwde hij zijn ervaring
op als leraar en pastor. Tevens was het een lastige periode zoals uit het voorgaande
is gebleken. Er was in Haamstede en Burgh heel wat aan de hand dat verbetering
behoefde en de inzet van Teellinck had gevraagd. Naast de al genoemde aspecten
waren er nog veel andere zaken die zijn aandacht vroegen, zoals de zorg voor
goede schoolmeesters in de twee dorpen, het bestuur van de Armengoederen en
zijn verplichtingen in het kader van de classis.23
Conclusie
De periode waarin Willem Teellinck actief was als predikant, kenmerkte zich door
een gestage groei van de gereformeerde kerk, maar de gang naar de kerk betekende
nog geen verandering van het hart. Zelf drukte Teellinck dat in 1627 zo uit: 'dewijle
wy nu leven in onsen Lande in een eeuw, daer in een groote menigte der menschen,
even alle leden van onse Kercke, die nu seer vele zijn, de waerheyt der Gereformeerde
leere bekennen, ende de leere der Rechtveerdigmakinge, volmondelick belijden;
maer vele die weynigh beleven'.24 Die woorden sloegen ook op Haamstede en
Burgh. Had Maximiliaan Teellinck gelijk toen hij in 1631 schreef dat tijdens de
periode dat zijn vader daar werkzaam was de inwoners waren veranderd van de
'roeckelooste' in 'de yverichste ende Godsalichste'? Het citaat van de vader geeft het
begin van het antwoord. Over de verdiensten van Teellinck voor zijn eerste
gemeente bestaat geen twijfel. Hij was er zeer actief en had de gemeente gebouwd,
wat zich had vertaald in groei. Daarom zullen er zijn geweest die voldoen aan de
lof van de zoon. Maar ook in Haamstede en Burgh waren er die het geloof 'weynigh
beleven'. Dat er sprake was van veranderingen ten goede lijdt geen twijfel en in
zoverre heeft Teellinck junior gelijk. Maar of daarmee de inwoners van Haamstede
en Burgh de ijverigste en godzaligste waren, is te betwijfelen. Of ze daadwerkelijk
boven die van andere plaatsen uitstaken is evenmin te bevestigen.
De woorden van Teellinck junior moeten worden genuanceerd. Na het vertrek van
Willem Teellinck bleven er klachten over zondagsontheiliging en toneelspelen door
rederijkers. Zo was ds. Udemans op 4 september 1615 opnieuw bij Gecommitteerde
19