stormachtige weer besloot Dekker in Het Kanaal niet de gebruikelijke tussenstop in
een Britse haven te maken. Was dat wel gebeurd, dan had geen van de schepen
ooit zijn doel bereikt. Vanaf begin januari 1795 werden alle schepen afkomstig uit
of onderweg naar de Republiek door de Britse autoriteiten aan de ketting gelegd.
Het fregat Brakel, onder bevel van kapitein Gerard Oorthuys, dat de Medemblik en
zijn kleine konvooi enige dagen begeleidde, liep de haven van Plymouth binnen en
zou die nooit meer verlaten.
Niet op de hoogte van die ontwikkelingen maakten de Medemblik en de konvooi
schepen begin februari een tussenstop op Santa Cruz de Tenerife. Daar stapte de
loods Harmanus Boom van boord. Twee maanden later kwam de Medemblik met
de koopvaardijschepen aan in de Tafelbaai bij Kaap de Goede Hoop. Kapitein
Cornelius de Jong, die met een aantal retourschepen in konvooi naar de Europa
vertrok, zag het fregat op 10 juni 1795 op de rede liggen. Ook de commissaris
van de Kaap, Abraham Josias Sluijsken, vermeldde de schepen in zijn journaal.
Rond die tijd verscheen een Brits eskader onder bevel van George Keith Elphinstone
in de Tafelbaai. De schout-bij-nacht had een brief bij zich van de Britse koning en
de prins van Oranje gedateerd 7 februari 1795. Daarin bood de Britse regering aan
de Kaapkolonie onder haar bescherming te nemen. Wat te doen? Ten tijde van
Dekkers vertrek uit de Republiek waren de Britten nog bondgenoten. Gezien de
sterkte van het Britse eskader vroeg Dekker zijn Britse collega toestemming zijn reis
naar de Oost voort te zetten. Elphinstone verleende die aan Dekker in een brief van
16 juni 1795, op voorwaarde dat Dekker onderweg geen Franse havens zou
aandoen. Dekker vroeg de kapiteins van de koopvaardijschepen naar hun plannen.
Gingen ze mee of bleven ze? Schipper Simon Kooter van de Willemstad en Boetzelaar
besloot geen risico te nemen en bleef tot nader order aan de Kaap. Schipper Marten
de Vries van de Geertruida volgde zijn voorbeeld. De Medemblik vertrok zo snel ze
kon en kwam eind september 1795 op de rede van Batavia aan.
Een stevig schip
De Geertruida werd in 1785 als fluitschip gebouwd en had een laadvermogen van
330 last (660 ton). Sinds haar tewaterlating had zij twee reizen van de Republiek
naar de Oost gemaakt. Ten behoeve van een derde reis huurde de voc het schip
van de Amsterdamse reder Tamme Beth en zonen die het weer had gehuurd van
de Dortse reder Frank van der Schoor. Die had het schip laten voorzien van extra
zware tuigage. In 1792 was op kosten van de voc een halfdek aangebracht waar
door het laadvermogen aanzienlijk toenam.
Omdat de Geertruida op 16 september 1795 nog in de Tafelbaai lag, kwam zij op
grond van de capitulatie van die dag in Britse handen. Kort daarna vertrok het
Britse eskader naar India. Het keerde ruim een half jaar later terug op het be
richt dat een Nederlands eskader onderweg was naar de Kaap. Door een serie
misrekeningen moest de schout-bij-nacht Engelbert Lucas op 17 augustus 1796 zijn
vlooteenheid in de Saldanhabaai aan de Britse admiraal overgeven zonder dat een
schot werd gelost. Bijna tweeduizend opvarenden van het eskader kozen ervoor
dienst te nemen bij de Royal Navy. Een minderheid van enkele honderden officieren,
onderofficieren en manschappen verkoos de krijgsgevangenschap en terugkeer
naar de Republiek.
Op 5 oktober 1796 werd in Kaapstad een overeenkomst getekend tussen de vice-
admiraal Elphinstone en de schipper van de Geertruida. Kapitein De Vries kreeg
opdracht ongeveer 220 Nederlandse krijgsgevangenen naar Holland te vervoeren.
23